Jahiliyya 2.0

“Jahiliyya” is een arabisch woord dat ‘onwetendheid’ betekent. Voor moslims betekent het ook het geheel van wetten, gewoontes, tradities, vooroordelen, waarden, normen… kortom de hele levenswijze van voor de komst van de Islam. Het is een levenswijze die getekend is door hebzucht, machtswellust, oppervlakkige bling bling en misselijkmakende onderdrukking. Een kleine heersende klasse had alle macht in handen en controleerde alle eigendommen. De rest van de bevolking moest werken voor die heersers, veroordeeld tot een leven van loonslavernij, schuldslavernij of om het even welke andere vorm van slavernij. Ze werden verplicht om afgoden te aanbidden, stenen beelden die eigendom waren van de elite. Zo werden de geesten en de harten van de mensen genadeloos aan hun onderdrukkers geketend. De tijd van Jahiliyya was een tijd waarin seksisme, racisme, homofobie en tal van andere misdadige uitsluitings-mechanismes moordende proporties hadden aangenomen. Het volk werd in onwetendheid gehouden. Onwetendheid over Gods diepe wens van rechtvaardigheid, vrijheid en vrede voor al Zijn/Haar schepsels. Onwetendheid over het evenwicht in de schepping, de Goddelijke wetten die dat evenwicht garanderen en de talrijke manieren waarop de elite dit evenwicht keer op keer ondermijnt. Onwetend over Gods oproep tot verzet, tot jihad voor een betere maatschappij. Onwetend over de Islam, de levenswijze van iedere mens die koppig weigert om zich te buigen voor om het even welke afgod.

Deze onwetendheid werd doorbroken met de komst van God’s Boodschapper Mohammed ibn Abdullah(vzmh). Hij riep als eerste van zijn gemeenschap op tot de Islam en werd daar al spoedig in gevolgd door andere moslims als Khadijja bint Khuwaylid(vzmh) zijn echtgenote, Ali ibn Abu Talib(vzmh) zijn neef die later zijn schoonzoon zou worden en imam (leider) van de trouwe moslims na de dood van Gods Boodschapper en Jundub ibn Junadah(vzmh) de arme schooier uit een arme nomadenstam die later bekend zou worden onder de naam Abu Dhar al Ghifari en die een opstand zou leiden tegen de emir van damascus en diens neef de eerste khalief van de Omayyaden.

De beweging groeide eerst traag, maar het goede nieuws van Gods vrijheidswens en Haar/Zijn oproep tot verzet won steeds meer harten onder de armgemaakte en tot slavernij veroordeelde bevolking. Tegelijk nam echter ook de onderdrukking toe. De elite besefte hoe gevaarlijk het vuur van de Islam was en hoe zeer het hun privileges bedreigde. De ene islamofobe haatcampagne na de andere werd gelanceerd. Beledigingen en roddels werden opgevolgd door geweld en zelfs moord. Na jaren van vervolging die steeds barbaarser werd, besloot de eerste gemeenschap van moslims te emigreren naar Yathrib, een oasestad waar Gods Boodschapper uitgenodigd was om als rechter op te treden. In die stad, die later onder de naam ‘Medina’ bekend zou worden, groeide de moslimbeweging snel aan. Hier kregen ze de mogelijkheid om voor het eerst in de geschiedenis een maatschappij op te bouwen waar de vele ketenen van de jahiliyya gebroken werden. Hier konden ze de eerste stappen zetten op weg naar een Islamitische maatschappij waar rechtvaardigheid, vrijheid en vrede heersen. In de jaren die volgden werd Medina het epicentrum van een revolutie die over het hele land de heerschappij van de jahiliyya ondermijnde en die tenslotte de macht van de vroegere elites kon breken. De beweging van moslims, geleid door Gods Boodschapper was er in geslaagd om de cirkel van onderdrukkende onwetendheid te breken.

Helaas is dit niet het einde van het verhaal. De vroegere elite was niet definitief verslagen. Na de Islamitische revolutie hadden de meesten van hen zich openlijk bekeerd tot deze nieuwe levenswijze. Zij deden dit niet omdat ze ineens overtuigd moslim geworden waren, in tegendeel. In hun hart verafschuwden ze deze levenswijze die prinsen en koningen oproept om naast bedelaars en slaven in de rij te staan en samen het hoofd in het zand te buigen voor een God die geen onderscheid maakt tussen Haar/Zijn schepsels. Ze wilden niets liever dan een terugkeer naar het ancien regime, naar de tijd van hun privileges en macht, de tijd van de onwetendheid van het volk. Na de dood van Gods Boodschapper probeerden ze verschillende keren om rechtstreeks of onrechtstreeks de macht terug naar zich toe te trekken. Toen Uthman ibn Affan de derde khalief werd, beseften ze dat ze alle kansen hadden om dat doel te bereiken. Uthman was afkomstig uit de stam van de Omayyaden, één van de rijkste en machtigste stammen uit de vroegere elite. Hij was geobsedeerd door godsdienst, maar zag daarbij alleen de rituelen, de moskeeën en alle andere uiterlijkheden. Hij liet schitterende manuscripten van de Koran maken, maar negeerde de duidelijke oproep tot verzet tegen corruptie en machtsmisbruik die op iedere bladzijde van die Koran herhaald werd.

Terwijl Uthman zich bezig hield met die uiterlijkheden, die lege rituelen zonder hun politieke kern, konden andere leden van zijn stam overal in de Islamitische maatschappij machtsposities innemen en zo hun vroegere privileges beetje bij beetje terugwinnen. Mu’awija ibn Abu Sufjan en zijn neef Marwan de bedrieger hadden de macht in Damascus in handen gekregen. Ze lieten schitterende paleizen bouwen met het geld dat ze uit de bevolking hadden geperst. Alle belastingen in de Islamitische maatschappij werden opgesoupeerd door die nieuwe elite van lokale gouverneurs. Overal in het rijk werden de gewoontes en de wetten van de jahiliyya druppelsgewijs terug ingevoerd, dit keer door heersers die zichzelf ‘moslim’ lieten noemen. De Islam werd van binnen bedreigd door een jahiliyya_2.0 en de khalief deed niets. Hij zat in de moskee te bidden, of bewonderde één van zijn schitterende handschriften van de Koran.

Over heel de maatschappij keerden meer en meer moslims zich tegen deze nieuwe elite en tegen de passiviteit van de khalief. Abu Dhar al Ghifari liet keer op keer zijn aanklacht tegen deze mistoestanden horen. Hij werd naar Damascus verbannen en leidde daar een opstand tegen het corrupte regime van Mu’awija en Marwan. Hij werd teruggestuurd naar Medina waar hij de khalief en de nieuwe elite bleef aanklagen en de bevolking bleef oproepen tot verzet. Uiteindelijk werd hij verbannen naar een plek in de woestijn, waar hij zijn laatste dagen doorbracht. Ondertussen bleef de ontevredenheid onder de bevolking groeien. Ontevredenheid die uitgroeide tot een opstand waarbij het huis van de khalief werd belegerd en Uthman uiteindelijk werd gedood.

Ali ibn Abu Talib (vzmh), de leider van de moslims die trouw waren gebleven aan de oorspronkelijke oproep tot rechtvaardigheid en vrijheid, werd zijn opvolger. Hij probeerde om de opkomst van deze nieuwe elite tegen te houden. Marwan werd verbannen, maar Mu’awiyya mobiliseerde zijn leger in Damascus en probeerde met geweld de macht te grijpen. Het kwam tot een regelrechte burgeroorlog. Om erger bloedvergieten te voorkomen, onderhandelde Ali met Mu’awiyya een vredesverdrag. Dit was niet naar de zin van een aantal extremisten. Zij vonden iedere onderhandeling een vorm van collaboratie met de kafirs. Zij verklaarden dat Ali door die collaboratie zelf een kafir geworden was en scheurden zich als aparte groep, de kharijjieten, van de moslimbeweging af. Eén van hen slaagde er later in om Ali te vermoorden terwijl hij aan het bidden was in de moskee.

Tijdens de korte vijf jaar van zijn khalifaat slaagde Ali er niet in om de intriges van deze nieuwe elite helemaal te doen ophouden. Na zijn dood greep Mu’awija definitief de macht en benoemde zichzelf tot de volgende khalief waarmee de contrarevolutie voltooid was. Vanaf die tijd werd de wereld van de Islam generatie na generatie geregeerd door een nieuwe elite die steeds meer elementen van de jahiliyya herinvoerden.

Na de moord op Ali en de militaire machtsgreep van Mu’awiyya was de moslimbeweging verzwakt. Mu’awiyya gaf het bevel dat in heel het land de naam van Ali vervloekt moest worden tijdens iedere vrijdagpreek in de moskee. Hasan(vzmh) de oudste zoon van Ali en de kleinzoon van Gods Boodschapper was de nieuwe leider van de beweging geworden en hij besloot om voorlopig geen openlijk opstand tegen de nieuwe khalief te organiseren. De tijd van het ondergrondse verzet was weer aangebroken.
Hoewel de moslims hun openlijk verzet hadden gestaakt, besefte Mu’awiyya dat het gevaar nog niet geweken was. Hij was bang dat er na zijn dood een opstand zou uitbreken met Hasan als leider. Hij wist dat de bevolking zijn regime haatte en dat zij na die opstand de zoon van Ali als nieuwe khalief zouden verkiezen, maar hij zag zelf veel liever zijn eigen zoon Yazid. Daarom liet hij Hasan vergiftigen.

Hoesein(vzmh), de tweede zoon van Ali nam het leiderschap van de moslimbeweging over van zijn broer. Hij vernam dat de moslims in Irak bereid waren om een opstand tegen Mu’awiyya te beginnen, maar hij besefte dat de tijd nog niet rijp was voor een algemene opstand. Daarvoor stond de moslimbeweging in de rest van het land nog veel te zwak. Hij spoorde de moslims in Irak aan tot geduld en concentreerde zich verder op het organiseren van het ondergrondse verzet.

Zoals Mu’awiyya het had gewild, werd zijn zoon Yazid de volgende khalief. Hij gaf het bevel dat iedereen in het land trouw aan hem moest zweren. Wie dat niet deed zou vermoord worden. Hoesein weigerde dit, ook al wist hij dat hij zo zijn doodsvonnis tekende. Hij kreeg opnieuw te horen dat de moslims in Kufa in Irak een opstand tegen de dictatuur wilden organiseren. Hij besloot om erheen te trekken, maar daar aangekomen zag hij dat de moslimbeweging vernietigd was door de handlangers van Yazid. Op de terugweg werden hij en zijn familie, samen met een handvol moslims die hem trouw gebleven waren, bij Karbala tegengehouden door het leger van Yazid. Ze werden omsingeld en afgesneden van drinkbaar water. De belegering duurde tien lange dagen, de moslims konden kiezen tussen omkomen van de dorst of afgemaakt worden door het leger. De tiende dag besloot Hoesein om het ultieme offer te brengen. Hij nam zijn zwaard, besteeg zijn paard en riep luid “Liever sterven voor God dan leven voor een tiran!”. De ultieme oorlogsverklaring aan de nieuwe onwetendheid. Onverschrokken reed hij het vijandelijke leger tegemoet. Een regen van pijlen doorboorde zijn lichaam en hij werd gedood. De kleinzoon van Gods Boodschapper en tientallen andere trouwe moslims werden daar als beesten afgemaakt.

Yazid hoopte met deze slachtpartij een einde te hebben gemaakt aan de opstanden van de moslims. De laatste zoon van Ali was vermoord. Zijn lichaam was op het slagveld onthoofd en dat hoofd werd nu in een triomftocht naar de khalief gebracht. Iedereen moest zien hoe de nieuwe heersers met opstandelingen omgingen. Niemand zou het ooit nog in zijn hoofd halen om verzet te plegen tegen de khalief en de elite die met hem regeerde. Yazid was de eerste, maar helaas niet de laatste khalief die de hoofden van zijn tegenstanders tentoon stelde om verder verzet af te schrikken.

Hoe zeer vergiste hij zich! Hij geloofde dat martelaren op Gods weg dood en verdwenen zijn, maar God zegt zelf dat dit een dwaling is.

“Denk niet dat wie op Gods weg vermoord werd, dood zijn. Nee, ze zijn eeuwig levend en ze worden door hun Heer onderhouden.”

(3:169)

Het martelaarschap van Hoesein was de ultieme oorlogsverklaring aan de onwetendheid die macht en bezit verkiest boven rechtvaardigheid en vrijheid, die een leven van materieel confort verkiest boven een leven in dienst van God en Haar/Zijn schepselen. Toen Hoesein in Karbala koos voor vrijheid en recht, zelfs ten koste van zijn eigen eindige leven, was dat niet het einde van de moslimbeweging, maar juist het begin van een nieuw elan. Zijn sterfelijke lichaam is dood, maar zijn rebelse geest veroorzaakt tot vandaag, veertien eeuwen na die zwarte dag, angst bij de heersende elites overal op deze planeet.

De moslims die de moordpartij overleefd hadden, werden als gevangenen naar Damascus gevoerd. Eén van hen was Zainab bint Ali (vzmh), de zus van Hasan en Hoesein. Eenmaal in Damascus aangekomen begon ze overal het gruwelverhaal van Karbala rond te vertellen. Ieder die in haar omgeving kwam moest horen hoe de kleinzoon van Gods Boodschapper was vermoord door het goddeloze leger van de khalief. Hoe zeer de elite haar ook het zwijgen probeerde op te leggen, ze bleef het verhaal herhalen. Zo stond ze aan het begin van een lange ketting vrouwen en mannen die generatie na generatie de herinnering aan Karbala en aan het offer van de moslims daar levend hielden. Zo lang er moslims over blijven die dit verhaal blijven hervertellen, kan niemand de martelaars van Karbala doden.

Het mislukken van de opstand in Kufa en de moord op de familie van Gods Boodschapper die daar een gevolg van was, toonden wel aan dat de moslimbeweging opnieuw heel zwak stond. Een halve eeuw na de glorierijke overwinning van de Islamitische revolutie onder leiding van Gods Boodschapper, was de contrarevolutie totaal. Van de bevrijdende nieuwe levenswijze die de Islam oorspronkelijk was, bleef maar weinig over. Allerlei vormen van racisme, seksisme, homofobie en andere onderdrukkende mechanismen werden opnieuw ingevoerd. De trouwe moslims waren opnieuw een minderheid geworden. Jahiliyya had opnieuw de plaats van de Islam ingenomen.

Er is echter een belangrijk onderscheid tussen de jahiliyya uit de tijd voor de komst van de Islam en deze nieuwe jahiliyya van na de contrarevolutie. Voor de komst van de Islam werden de onwetenden gedwongen om stenen beelden te aanbidden die eigendom waren van de elite. Na de contrarevolutie werd de afgoderij verborgen onder een dikke laag pseudo-Islam. De nieuwe onderdrukking werd uitgelegd met de Koran en (al dan niet verzonnen) ahadith in de hand. Vroom kijkende geleerden met lange baarden verminkten de Islamitische leer tot een nieuwe vorm van onwetendheid. Van een levenswijze voor rebellen die weigerden om zich te buigen voor de elite en hun afgoden werd het een holle verzameling regeltjes en uitspraken. Geleerden stelden tal van nieuwe regeltjes op over hoe moslims hun tanden moesten poetsen, hoe ze hun vinger moesten bewegen tijdens het gebed of wat ze precies moesten zeggen nadat ze een scheet hadden gelaten. Trots verklaarden ze dat al die holle regels samen een antwoord boden voor elk probleem waar een moslim ooit mee geconfronteerd kon worden. Het geheel werd ‘de Sharia’ genoemd.
Nergens in die hele pseudo-sharia staat echter een oproep tot verzet tegen onrecht. Nergens staat de plicht vermeld om deel te nemen aan de jihad tegen onderdrukking en uitbuiting, tegen slavernij en onwetendheid. Het is een pseudo-Islam die enkel aandacht heeft voor de rituele buitenkant, tot in absurde details, maar die de revolutionaire kern van de Islam bewust negeert. Het is zelfs nog erger. De pseudo-Sharia die de paleisgeleerden verzonnen is bijna even sexistisch en homofoob als de maatschappij voor de Islam. De theologen van de macht verzonnen honderden valse uitspraken van Gods Boodschapper die stuk voor stuk de macht van de heersers bevestigden en iedere vorm van verzet veroordeelden. De pseudo-Islam van deze nieuwe jahiliyya is een anti-Islam.

Maar de geschiedenis toont ons ook een ander gezicht van die nieuwe jahiliyya, een gezicht dat op het eerste zicht wel rebels en revolutionair lijkt te zijn. Jahiliyya is namelijk niet alleen de dictatuur van de elite die de bevolking in onwetendheid houdt. Het is ook de sektaire verdeling van de bevolking in allerlei groepjes die mekaar bestrijden en zo het verzet tegen de elite bewust of onbewust saboteren. De dicatuur van Mu’awiyya en Yazid is jahiliyya, maar het extremisme van de kharijjieten is evenzeer een vorm van onwetendheid. Hun waanidee dat zij de enige zuivere moslims zijn en dat iedereen die niet tot hun groep behoort, een kafir is en hun al even waanzinnige geloof dat alle kafirs vermoord mogen worden, is even ver van de Islam verwijderd als de uitbuiting en de luxe, de machtswellust en de onderdrukking van de klassenmaatschappij. Hoewel deze twee gezichten van jahiliyya sterk van mekaar lijken te verschillen, zijn ze innig met mekaar verbonden. Niets jaagt een dictator meer angst aan dan een eengemaakte bevolking en tegelijk bestaat er geen beter geneesmiddel tegen extremisme dan een bevolking die vrij is van dictatuur. Moslims moeten op elk moment van de strijd deze twee facetten van het nieuwe jahiliyya leren onderscheiden en ze allebei op de gepaste manier bestrijden.

Deze nieuwe vorm van onwetendheid vermomd in de vrome kleren van de pseudo-islam, noemen we ‘neo-jahiliyya’ ofwel ‘jahiliyya_2,0′ en er bestaan veel verschillende vormen. De ene keer verschijnt die onwetendheid als een zogenaamde geleerde die sexistische, racistische, homofobe of andere onzin uitkraamt en die onzin Islam noemt, dan weer als een al dan niet verkozen tiran die beweert dat hij zijn volk in naam van God uitperst en afslacht.
Deze onwetendheid bestaat nog steeds in heel de wereld van de Islam. Nog steeds houden koningen en presidenten de bevolking in onwetendheid. Nog steeds fabriceren duur betaalde theologen voor hen een pseudo-Islam à la carte die de bevolking moet bedwelmen en hen ver weg houden van de echte rebelse Islam. Heersers die zich ’emir al muminun’ (aanvoerder van de gelovigen) laten noemen, verplichten die gelovigen om tegen hongerlonen te werken in olievelden, plantages, mijnen… waarna ze tegen superwinst de rijkdommen van hun geld verkopen aan de heersende elites van andere landen.

Zo kunnen ze voor zichzelf schitterende paleizen blijven bouwen en hun macht en bezit nog verder uitbreiden. Een deel van hun winsten, door uitbuiting gestolen van de bevolking, investeren ze in het opleiden van nieuwe generaties zogenaamde geleerden die steeds opnieuw de passende pseudo-islamitische verantwoording geven voor de wandaden van hun baasjes. Op die manier reproduceert iedere nieuwe generatie heersers haar eigen nieuwe variant van jahiliyya.

De jahiliyya_2.0 is één van de grootste obstakels op de weg naar een nieuwe Islamitische revolutie. Zo lang de bevolking dom en onwetend wordt gehouden, kunnen de elites hun privileges zonder moeite behouden. Deze opgelegde onwetendheid moet opnieuw doorbroken worden, net zoals in de tijd van Gods Boodschapper (vzmh). Wanneer de moslimbevolking zich uit deze onwetendheid bevrijdt, kan de opstand tegen de elites van onze tijd niet meer lang op zich laten wachten en wanneer heel het volk in opstand komt, is er geen hoop meer voor de onderdrukkers.

Een boodschap voor de verlichte denkers

Tafsir van Soerah Ar-Roem – De Romeinen door Ali Shariati

In naam van God.

De God van Mohammed
die de laatste boodschapper was
van bewustzijn, kracht en vrijheid.

De God van Imam Ali,
voorbeeld van een ware Moslim,
slachtoffer van onderdrukking
en leider voor de hele mensheid.

In naam van God.
Schepper van het huis van Fatimah,
het huis waarin we onze hoop op vrijheid vinden,
dat kleine huis dat zo groot is als heel de schepping.

In naam van God.
De God van Abu Dhar,
het beste voorbeeld voor de mustazafin,
de onderdrukten van het verleden en van vandaag.

De God van allen die in de geschiedenis geleden hebben,
die gemarteld werden
en van allen die vandaag nog steeds lijden.

De God van allen die in de geschiedenis
verstoken bleven van werelds bezit.
Allen die, ook al waren ze arm,
steeds het pad van Abraham bleven volgen
en bleven strijden voor vrijheid.

Sinds de tijd van Adam en de tijd van Hoessein
en tot in de eeuwigheid
zullen ze blijven strijden
om de mensheid te redden.

In naam van God.
De God van de martelaren (shuhada) die hun leven gaven
voor de zaak van rechtvaardigheid en waarheid.

Beste Broeders en Zusters.

De schitterende lezing daarnet door die jonge man deed me meteen denken aan Ali, hoe verlichtend het is om van hem te houden. Daar vinden we misschien meteen het antwoord! Als we in deze corrupte wereld, ook maar een vonk zouden begrijpen van wie Ali is, en als we die vonk kunnen doen overslaan in het hart van onze jongeren, dan zou de duisternis van deze jungle snel plaats maken voor het vurig licht van de liefde. Als we daar in slagen, kan vrijheid en begrip ontstaan.

In heel de wereld bestaan er samenzweringen om onze generatie jongeren gevangen te houden en hen te vernietigen. In plaats van echte rechtvaardigheid en vrijheid te leren kennen, dat wat ze echt nodig hebben, krijgt onze jeugd de vrijheid van het seksueel plezier. Overal, op radio en televisie en in kranten en kunstwerken, probeert men om “de seksuele behoeften te bevredigen”.

Als we daarentegen de jongeren zouden blootstellen aan de school van Ali en hen aansteken met een vonk van het eeuwig brandend vuur uit de haard van het stille en verlatene huis van Fatimah, dan zou dat vuur ook in hen blijven branden. Onze stilstaande, stilzwijgende en verdeelde samenleving zou een nieuwe lichtstraal van hoop leren kennen, een nieuwe bron van energie, een nieuwe beweging, een nieuw doel. Een verlichte en bewuste generatie zou dan leren leven volgens dezelfde principes als Ali, de principes die hij aan de wereld leerde door zijn geduld, zijn stilte, zijn pijn en zijn strijd.

Ik verlang naar de dag waarop de huidige wereldorde, gekleurd door het pessimisme, de vijandigheid en de kwaadaardigheid die de vijanden van de Islam onder de Moslims verspreiden om tweedracht tussen hen te zaaien zodat ze hun ware vijand vergeten, herschapen wordt. Ik verlang naar een wereld waarin geen energie meer wordt verspild aan twist over onze onderlinge verschillen, aan beschuldigingen, beledigingen, vernedering, afwijzing en veroordeling van mekaar. Alle Moslims zouden de juiste Islamitische leer moeten volgen en genieten van mekaars vriendschap en begrip. Ik hoop dat deze dag niet meer te ver af is. Het zal een dag zijn waarop onze moderne universiteiten zullen verbroederen met onze religieuze hogescholen, de wetenschappelijke professoren met de ulema (relitieuze geleerden), de ongeletterde gelovigen met de intellectuelen, de jongeren met de bejaarden, de modernen met de traditionelen, de dochters met de moeders, de zonen met de vaders. Ze zullen allemaal bij mekaar komen en mekaar verdedigen in hun verenigde strijd tegen de alle samenzweringen om de Moslims te onderdrukken. Het zal ook de dag zijn dat Moslims hun kennis over de ware Islam zullen uitdiepen.

Laat ons bidden dat die dag snel zal komen.

In deze lezing wil ik proberen om een gemeenschappelijk doel en een gezamenlijke strategie uiteen te zetten voor Moslims in de wereld van vandaag. Het is gebaseerd op het unieke boek dat voor alle Moslims beschikbaar is, de Schitterende Quran. De leer in dat boek is in staat om de verschillende splitsingen, tradities en sektes te overstijgen en de Moslims opnieuw te verenigen. Het kan de universele broederschap van alle Moslims doen herleven.

Tot op vandaag is de Quran het enige boek dat van iedere vorm van corruptie gevrijwaard is gebleven. Hoewel vijanden van de Islam (zowel van buitenaf als van binnen in, de grote supermachten en wereldrijken van die tijd, de khaliefen en koningen en de kwaadaardige ulema) er alles aan gedaan hebben wat in hun macht lag om de Quran te vernietigen of te veranderen, ze hebben steeds gefaald. Hun angst voor de Quran bleef voortbestaan, zelfs toen ze geleerd hadden om niet langer het boek zelf, maar de interpretatie ervan te veranderen. De vijanden van de Islam hebben er alles aan gedaan opdat de Quran niet langer het referentiekader van de Moslims zou zijn voor hun levenswijze en hun manier van denken. Zelfs niet voor theologie-studenten. En voor wie toch ondanks alles hartstochtelijk van de Quran bleef houden, hebben die vijanden manieren bedacht om de aandacht af te leiden van naar de schitterende kaft, de prachtige kaligrafie of de sublieme recitaties. Zo lang men maar niet over de inhoud nadacht.

Los van alle samenzweringen uit het verleden om de Quran te ondermijnen en de voortdurende tegenstellingen tussen Moslims, zijn alle Moslims over de hele wereld, oud en jong, ongeletterd of intellectueel, shi’iet of soenniet, Oosters of Westers, van om het even welke culturele achtergrond het er over eens dat de Quran de basis van de Islam moet zijn. Ondanks de vele pogingen om de Quran te veranderen of te vernietigen, heeft het boek steeds overleefd en is het in al die tijd steeds letterlijk hetzelfde gebleven. Bewuste Moslims hebben dus de verantwoordelijkheid om de Quran opnieuw te introduceren in de Moslim gemeenschappen.

Waar moeten we beginnen? Het is een goed idee dat bewuste en bezorgde moslims mekaar proberen te ontmoeten in de plaatselijke moskee, de religieuze school of om het even welk ander religieus, wetenschappelijk of cultureel centrum, in de stad of in een dorp, op kantoor of zelfd in de fabriek. Overal moeten we samen basisgroepen oprichten om de Quran te bestuderen. Als we zo’n project opzetten, moeten we leerhuizen op alle mogelijke niveaus oprichten. Ons ultieme doel is dat iedere moskee en iedere religieuze school of bijeenkomst hun leer concentreert op de Quran. Maar we moeten ook begrijpen dat we, om de Quran beter te begrijpen, af en toe aandacht zullen moeten hebben voor de uitspraken en het leven van de Profeet en zijn trouwe en rechtvaardige metgezellen. We moeten hun woorden en daden samen met de Quran bestuderen.

De Heilige Quran zou steeds bij iedere Moslim aanwezig moeten blijven, zo zeer dat zijn schitterend licht je hart verlicht. Onder die omstandigheden, zullen afsplitsingen en verschillen verdwijnen en zal eenheid en samenhorigheid ontstaan in het licht van de Quran. Uiteindelijk zullen de woorden van de Quran het pessimisme en het onbegrip doen wijken voor optimisme en begrip.

Aangezien we vandaag het martelaarschap gedenken van Imam Ali, zou het een goed idee zijn om stil te staan bij zijn denken en handelen, bij zijn karaktertrekken en zijn levensverhaal. Maar ik heb besloten om in de plaats daarvan een soerah uit de Quran te bespreken. Ik beweer niet dat ik een bevoegde exegeet ben of dat ik zeer geleerd ben en de Quran door en door ken. Ik wil alleen een voorbeeld geven om aan te tonen dat de Quran een levend en hedendaags boek is. Dat is niet zomaar een vooroordeel van de gelovige Moslims, maar het is duidelijk merkbaar voor iedereen, Moslim of niet-Moslim, die het boek eerlijk, nauwkeurig en met een open geest onderzoekt.

We zullen Soerah al-Rum uit de Quran onderzoeken, Soerah 30. Dit Soerah zou net zo goed voor de hedendaagse Moslims geopenbaard kunnen geweest zijn. Het bespreekt heel nauwkeurig onze hedendaagse wereldorde. Het is daarenboven een buitengewoon motigerende en levende boodschap voor iedere hedendaagse verantwoordelijke persoon, in het bijzonder voor die verlichte Moslims die energiek volharden in hun strijd om kennis en bewustzijn te brengen voor de verstoten mensen in hun samenleving en die tegen alle frustratie en oppositie in verantwoordelijke Moslims blijven, die stevig blijven streven tegen iedere vorm van onderdrukking.

Zoals we al zeiden gebruiken we dit soerah als een voorbeeld om aan te tonen dat de Quran steeds weer levend is, terwijl al het andere wat bestaat steeds opnieuw veranderd. Sommige wezens sterven, andere worden geboren. Ook de verlangens, de pijn, de gedachten en het lot van mensen en samenlevingen veranderen voortdurend. De Quran, het Woord van God, daarentegen blijft steeds hetzelfde doorheen alle veranderingen en evoluties van de wereld. Het blijft in ieder tijdperk en op elke plaats geldig, wat ook de politieke, culturele of sociale omgeving is, welke klassen er ook bestaan. De Quran toont steeds de weg naar vrijheid voor ieder bewust individu.

Nog een laatste opmerking voor we beginnen met onze bespreking van soerah al-Rum. Ik wil me nog even verontschuldigen voor het feit dat ik dit soerah op deze manier voorstel, binnen het bestek van één lezing en niet zoals dat traditioneel gebeurt door in detail in te gaan op de interpretatie van ieder woord. Omdat onze tijd beperkt is, zullen we niet de hele tekst van het soerah kunnen bespreken. We zullen de nadruk leggen op die ayaat die de centrale boodschap van het soerah uitdukken. We moedigen het publiek aan om zelf, met de hulp van bestaande interpretaties, het hele soerah te bestuderen. Door concentratie en onverdeelde aandacht kan de diepe betekenis van het hele soerah ontdekt worden.

Alleen dan kunnen we spreken van een oproep om “terug te keren naar de Schitterende Quran”. Wanneer verantwoordelijke en verlichte zielen in Moslim gemeenschappen, op zoek naar een methode, een ideologie, een oplossing voor de problemen waar hun land mee kampt, zouden terugkeren naar het beste boek, dan zouden ze er de lessen uit kunnen leren. Ze zouden de unieke en wonderbaarlijke natuur van de Quran echt leren kennen.

in naam van God
de Barhmartige, de Erbarmer

A L M

de Romeinen zijn verslagen
in een land dicht bij

maar na hun nederlaag
zullen zij zeker zegevieren
binnen een paar jaar

God heeft de leiding
van tevoren en nadien

en op die dag
zullen zij die vertrouwen
zich verheugen

( 30 : 1-4 )

Deze ayaat zijn het hart, de essentie van het hele soerah. De Quran maakt en voorspelling waar niemand zich bewust van is. Hij geeft een accurate beschrijving van wanneer “iets” zal gebeuren. Wat? Waar? Wanneer? Zoals aan de Profeet Mohammed werd geopenbaard, voorspelt deze ayah dat de Byzantijnen (de Romeinen) tien jaar na hun nederlaag zullen zegevieren in een land dat dichter bij is. Denk eraan dat die voorspelling niet zomaar de persoonlijke mening van de Profeet was. Als hij aan de waarachtigheid van de voorspelling had getwifeld, dan had hij ze nooit vermeld. Denk er ook aan dat de Profeet Mohammed niet zei dat die gebeurtenis “in de nabije toekomst” zou plaatsvinden, zodat ze even goed geïnterpreteerd kon worden als “binnen dertig jaar” of zelfs als “binnen honderd jaar”. Hij voorspelde ondubbelzinnig hoe lang het na de nederlaag zou duren voor ze opnieuw zouden overwinnen.

De geschiedenis leert ons dat die voorspelling klopte. Zoals zo veel andere uitspraken in de Quran, laat ze ons geloven in zuivere mirakels die buiten het menselijk begripsvermogen liggen. Sommige ideeën lijken eerste onlogisch, maar wanneer een fenomeen zich doorheen de Quran steeds opnieuw op dezelfde manier openbaart en wanneer dat steeds opnieuw door de profeet herhaald wordt, beginnen mensen te vertrouwen in die Quran en die Profeet als een unieke bron van kennis en wijsheid.

Om herkend te worden door gewone mensen, moesten profeten wel mirakels verrichten. Vooral tastbare mirakels, zoals deze verricht door Mozes, Jezus, Mohammed en alle andere profeten. De gave om mirakels te verrichten, overtuigde de ongeletterde mensen dat de kennis en de kracht van die profeten ontstond uit een bron voorbij de fysieke realiteit, met andere woorden een bron in het onzichtbare. Ongeletterde mensen verlangden dat een Profeet een steentje in goud zou veranderen voor ze hem zouden geloven. Bewuste mensen daarentegen, die inzicht hadden in deze wereld, aanvaardden de profeten niet op basis van hun mirakels, maar eerder op basis van de boodschap die ze brachten.

Een gelovige met dat inzicht, erkent de waarde van de Quran op basis van de inhoud, het ritme, de klank en de harmonie van de woorden, die bevreemdend zijn en heel anders dan de woorden van mensen. Zelfs zonder voorspellingen of mirakels zou een bewuste mens met kennis en inzicht zich realiseren dat de Quran een uniek boek is. Dat betekent dat de Quran zelf het grootste mirakel is van de Profeet Mohammed. Hij werd gestuurd voor de tijd van de Profeet en voor alle tijdperken die daarna nog komen, voor de tijd waarin mensen een vele hoger niveau van bewustzijn, begrip en verstand zullen bereikt hebben, waarin ze de Quran zullen herkennen en erkennen als het woord van God en als het beste bewijs van het feit dat Mohammed Gods Boodschapper was.

De eerste Moslims (Khadija, Ali, Abu Dhar, Ammar, Salman…) vroegen nooit een mirakel van de Profeet. Van zodra de Profeet begon te spreken, herkenden ze de waarde van zijn boodschap. Toen Abu Dhar bijvoorbeeld, na een lange tocht door de woestijn bij de profeet kwam, vroeg hij wat dat profeetschap betekende. Het simpele antwoord van de Profeet “Ik ben degene op wie de levende zielen wachten”, overtuigde Abu Dhar. Bewogen door zijn vertrouwen en zijn waarachtigheid schonk diezelfde Abu Dhar vanaf toen zijn eigendom en zijn hele leven om de boodschap van die profeet te ondersteunen en verder te verspreiden.

Een ander voorbeeld is Ali die als jongen van acht jaar bij zijn oom de Profeet moest inwonen omwille van problemen in de famile. Toen die de Profeet en zijn vrouw Khadija zag bidden en buigen, vroeg hij hen waarom ze dat deden. Het antwoord van de profeet was opnieuw heel eenvoudig. Hij zei dat hij door God was uitgekozen om de mensen aan te spreken en hen twee essentiële principes uit te leggen. Eerst en vooral dat God één is en de enige ware god, terwijl alle andere goden vals zijn. En dan dat Mohammed zijn Boodschapper is. Ali reageerde op een vreemde manier. Hij vertelde de profeet dat hij met zijn vader wilde overleggen. De profeet ging akkoord en na het gesprek ging Ali alleen in zijn kamer liggen. Hij dacht de hele nacht na. De volgende ochtend, nog voor hij met zijn vader had gepraat, zocht hij de Profeet opnieuw op en vroeg hem om in de Islam te mogen treden. Ali legde uit hoe hij de hele nacht hard had nagedacht over hun gesprek en dat hij tot de conclusie was gekomen dat God niet eerst bij Abu Talib, Ali’s vader was gaan overleggen voor hij Ali had geschape, Ali moest dus zelf ook niet eerst bij zijn vader gaan om toestemming te vragen om God te mogen aanbidden. Hij herhaalde zijn vraag om in de Islam te mogen treden. De Profeet vervulde zijn wens. Terwijl hij de hand van zijn oom, Gods Boodschapper, schudde, zweerde hij trouw. De beroemde geschiedkundige Thomas Carlyle schreef: “Toen dit kleine handje in die grote sterke hand van de profeet lag, veranderde de koers van de geschiedenis.”

Dit is de manier waarop bewuste mensen geloven, zij verlangen geen fysieke mirakels.

Nu terug naar soerah al-Rum. Zij die dit soerah kenden, waren gefascineerd door deze voorspelling die later werkelijkheid werd. Het accuraat voorspellen van het verlies van het Byzantijnse Rijk en hun overwinning tien jaar later, was een mirakel dat getuigde van het profeetschap van de Profeet Mohammed en van het feit dat de Quran inderdaad het woord van God was.

Maar was het enige doel van dit soerah om de toekomst te voorspellen? Spreekt het alleen maar over die ene gebeurtenis uit de voorspelling, een eenmalige gebeurtenis lang geleden die nu al lang niet meer relevant is? Kunnen we in deze ayaat geen dieper liggende boodschap ontdekken voor de die in de corrupte wereldorde van vandaag moeten leven en inzicht proberen te krijgen in hun problemen? Is er geen andere boodschap voor de verlichte zielen die koortsachtig op zoek zijn naar een ideologie, een boodschap of een manier om hun belofte en hun plicht tegenover de mensheid te vervullen?

Is het mogelijk dat de Quran een heilige boek is waarvan de voorspellingen slechts een beperkte houdbaarheidsdatum hebben? Dat kan niet. Achter het grote mirakel moet een grote boodschap liggen. Denk aan de zonsopgang. Oppervlakkig gezien, lijkt iedere zonsopgang hetzelfde. Maar in werkelijkheid gaat de zon steeds weer over een andere wereld op. Samenlevingen, systemen, naties en generaties wisselen mekaar af. De zonsopgang brengt steeds weer leven, warmte en inzicht. Het lijkt alsof die door de eeuwen heen onveranderd blijft. De mensheid heeft Quran nodig, net als zonneschijn. Los van de tijd waarin we leven, de cultuur of familie waarin we opgroeiden, de technologische, economische of politieke omstandigheden. We moeten de Quran ook niet vergelijken met de woorden van om het even welke autheur, dichter, filosoof of socioloog.

De volgende beschouwingen over het Byzantijnse Rijk, kunnen aantonen dat de Quran nog steeds springlevend is. Stel dat er vandaag opnieuw een profeet naar de wereld zou komen, die een actuele boodschap voor de mensheid geopenbaard zou krijgen, dan zou dat even goed opnieuw soerah al-Rum kunnen zijn.

Om de titel van het soerah uit te leggen en om de gelegenheid van openbaring beter te begrijpen, is het nodig om eerst wat uitleg tegeven over de relevante aardrijkskunde en geschiedenis.

Hoewel de regio natuurlijk in de loop der eeuwen ingrijpend veranderd is, kan een hedendaagse kaart van het Midden Oosten ons helpen om een beter zicht te krijgen. De belangrijke regio’s zijn het Arabische Schiereiland, vooral de steden Mekka en Medina, en het grondgebied van de vroegere Perzische en Byzantijnse Wereldrijken. De Profeet Mohammed werd in die regio gebroen rond het jaar 570 nC en werd profeet toen hij veertig jaar oud was. Rond 622 was zijn missie als profeet op een hoogtepunt.

Hoe zag de wereld er uit in 622? Hoe zag de omgeving van de Profeet er toen uit? Het soerah werd geopenbaard in Mekka, voor de profeet migreerde naar Medina. In die tijd had de profeet maar heel weinig metgezellen, er waren haast geen Moslims. Op een paar uitzonderingen na, waren al die moslims ook straat arm en werden op de koop toe vervolgd en gemarteld door niet gelovigen. De meesten van die eerste Moslims waren dakloze vreemdelingen, vervreemd van de rijke families en de heerers in Mekka. Afgesneden van alle banden van de stam, van eigendom en eer, vormden ze een zwakke, ongewapende en verpauperde bende wiens gezichten verwrongen waren door de pijn en het lijden. Veel van die eerste Moslims, zoals Ammar, Yasir en Sumayyah werden ook nog eens als slaven uitgebuit door misdadige meesters en land-eigenaars uit Ta’if of Karavaan-eigenaars van de Qoeraish.

Sumayyah, een vrouwelijke zwarte slaaf uit Abyssinië, was in Mekka getrouwd met Yasir, een arme Arabische migrant die weggevlucht was uit de woestijn in Yemen. Voor hun huwelijk hadden ze allebei in armoede geleefd, dakloos en eenzaam. Toen Yasir in Mekka werk had gevonden, vroeg hij Sumayyah ten huwelijk. Zij aanvaardde. Ammar was het eerste kind uit hun huwelijk. Dat dit gemengde gezin uit de laagste sociale klasse kwam, was voor iedereen duidelijk. Toch waren zij drie bij de eersten die interesse hadden in de Islam. Ze bekeerden zich al tijdens het eerste jaar nadat de Profeet was beginnen preken. Ze wisten dat de kans groot was dat ze hiervoor door hun meesters gemarteld zouden worden als waarschuwing voor andere manensen.

Iedere dag nam Abu Jahl, één van de bekendste leiders van de heersende klasse in Mekka, het echtpaar en hun zoon mee naar de brandend hete woestijn buiten de stad, waar hij hen onder de schroeiende zon martelde tot de dag voorbij was. Tijdens elke foltersessie introduceerde Abu Jahl weer een nieuwe methode om pijn toe te brengen. Zijn doel was om hen zo ver te krijgen dat ze de Profeet zouden vervloeken. Maar Yasir, Sumayyah en Ammar bleven volarden, ondanks de vreslijke martelingen. Abu Jahl verklaarde dat hij alleen maar zou stoppen met folteren als de familie van de Profeet hem en zijn boodschap zouden verwerpen.

Om hun trouw aan de profeet en hun volharding in hun geloof te tonen, bleven de slachtoffers kalm en probeerden ze de folteringen te verdragen. De Profeet, arm en machteloos, was niet in staat om zijn volgelingen te beschermen tegen de worde van Abu Jahl. Hoewel de Profeet zelf lid was van een sterke familie, stond hij er alleen voor, zonder de minste verweermiddelen. Om het lijden van Yasir, Sumayyah en Ammar te verzachten, kon de profeet niets anders doen dan naar de folterplaats te gaan en daar getuige te zijn van de wrede folteringen. Hij kon zijn mensen niets anders bieden dan zijn troost en zijn steun.

Wanneer we horen spreken over “mensen van het zwaard”, dan denken we meestal aan genadeloze aggressieve wilden. Het is moeilijk om ons in te beelden hoe de Profeet die gekend was als moedig en sterk, tegelijk ook zo’n sterke affectie en empathie kon tonen. Zelfs de profeet Jezus had die kwaliteiten niet in diezelfde mate. De profeet van de Islam was de enige die tegelijk het zwaard van Caesar in de hand had en het hart van Jezus in zijn borstkas.

Hij was een gevoelige mens en werd gedwongen om toe te zien hoe de beste mensen, voorbeelden van liefde en vertrouwen, overgeleverd werden aan de folteraars van Abu Jahl en zijn handlangers. Jammergenoeg kon hij niets ondernemen tegen deze misdaden. Hij kon kon geen maatregelen nemen om een einder te stellen aan die folteringen.

Iedere dag stond hij bij de slachtoffers, was hij getuige van de de sadistische spelletjes van de folteraars. Hij zag hoe ze dronken werden van hun eigen wandaden en hoe ze mekaar vrolijk aanspoorden tot nog extremere vormen van foltering voor zijn volgelingen. Hij stond daar, maar kon niets anders doen dan de slachtoffers moreel steunen tijdens hun uren van machteloosheid, hopeloosheid en angst. Hij bad dat Gods hulp en overwinning snel mocht komen. De Profeet moedigde zijn vrienden aan om geduldig te zijn en te volharden in hun verzet.

Iedere dag stond de Profeet van de Islam te kijken naar de oude trouwe zwarte vrouw Sumayyah, de oude arme liefdevolle en trouwe man Yasir en de opgroeiende jonge man die helemaal ingenomen werd door de liefde voor God en zijn Profeet, ‘Ammar. Ook al werden ze voortdurend gefolterd, deze slachtoffers bleven een bloedig symbool van koppig verzet tegen onrecht en van een ongeziene mentale kracht. Telkens wanneer ze de Profeet zagen aankomen, probeerden de slachtoffers hun pijn en hun wanhoop te verbergen. Ze probeerden kracht, zelfbeheersing, vreugde en toewijding en liefde voor God en zijn Profeet te tonen. Nadat hij gedeeld had in de pijn en het verdriet van zijn gefolterde vrienden, vertrok de Profeet weer.

Iedere dag werd dit tafereel herhaald, tot de Profeet op een dag aankwam en Summayah en haar man nergens vond. Ook de folteraars waren nergens te bespeuren en nergens hoorde hij de kreten van Abu Jahl en zijn handlangers. Midden in het doodstille dal van Mekka zag de Profeet alleen ‘Ammar, die de ernst van een Ethiopiër, de gevoeligheid van een Arabier en het bewustzijn van een Moslim in zich had. Nu zag hij ‘Ammar alleen in de woestijn. Zijn handen en voeten waren niet vastgebonden, niemand bewaakte hem. Waarom bleef hij dan op die plaats van onheil?

Toen de Profeet dichterbij kwam, merkte hij dat ‘Ammar in een ongewone houding zat. Een houding die hij zelfs tijdens de meest ernstige folteringen niet had aangenomen. Hij hield zijn hoofd tegen zijn borst gebogen en probeerde zijn gezicht te verbergen voor de Profeet. Aangezien hij al vaak de kracht en het uithoudingsvermogen van ‘Ammar had gezien, was de Profeet verbaasd om hem nu zo zwak en hopeloos te zien. Hij probeerde ‘Ammars hoofd op te tillen, hij raakte zijn krullend haar aan. Hij vroeg ‘Ammar om hem aan te kijken, maar deze reageerde niet. Hij herhaalde zijn verzoek, maar merkte hoe er nu tranen vielen uit dat verborgen gezicht. ‘Ammar deed nog meer zijn best om de Profeet niet aan te kijken.

Nu besefte de Profeet dat ‘Ammar de wreedst mogelijke foltering had moeten ondergaan. Hij was gedwongen getuige geweest van de pijnlijke marteldood van zijn ouders. Hun lichamen waren verwijderd, maar ‘Ammar was gebleven. Waarom? Waarom was hij niet naar de stad teruggekeerd? Terwijl ‘Ammar huilde, probeede de Profeet hem te kalmeren. Hij sprak een rouw-gebed uit voor zijn ouders en loofde hun uithoudingsvermogen, hun vertrouwen, hun liefde.

Maar ‘Ammar was niet bezorgd over het lot van zijn ouders. Hij leed aan een ondraaglijke pijn. Hij zei: “O Boodschapper van God. Ik heb uiteindelijk dat gezegd waar ik al zo lang een afschuw van had.” De Profeet begreep dat ‘Ammar gebroken was nadat hij had moeten zien hoe zijn ouders tot de dood gefolterd werden. Zoals iedere mens, had ook ‘Ammar gevoelens en emoties die zijn uithoudingsvermogen begrensden. Toen ‘Ammar uiteindelijk gebroken was, deed hij Abu Jahl een plezier en zichzelf onnoemlijk veel pijn door God en zijn Profeet af te zweren. Als beloning was hij vrijgelaten.

Toen hij even later weer bij zijn volle bewustzijn kwam, voelde hij de pijn van de folteringen niet meer. Hij hoorde de kreten van Abu Jahl en zijn handlangers niet meer. Het begon tot hem door te dringen dat hij niet meer vastgebonden was. Eerst was het moeilijk om zich te herinneren wat er precies gebeurd was, maar al snel drong het tot hem door dat hij bezweken was onder de ondraaglijke folteringen en dat hij gedaan had wat de vijanden van de Islam wensten. Hij schaamde zich diep. Hij kon deze schande moeilijker verdragen dan de folteringen van Abu Jahl en zijn handlangers. Hij schaamde zich zo diep dat hij niet eens meer dacht aan de dood van zijn ouders. Hij was bang om terug naar huis te gaan en de Profeet te moeten aankijken. Hij stond alleen in de woestijn, dakloos en hulpeloos. De Profeet voelde de pijn van ‘Ammar en sprak tot hem: “Maak je geen zorgen als je iets gezegd hebt dat je niet meende. God vergeeft.” ‘Ammar vond weer een sprankel hoop.

‘Ammar kon zijn leven opnieuw oppakken. Hij leefde nog dertien jaar voor de Hijra en nog veertig jaar erna. Iedere dag bleef hij de Islam verdedigen. Zo lang de Profeet leefde en tot aan de tijd van Uthman (de derde Kalief), nam ‘Ammar deel aan talloze veldslagen. Zelfs wanneer hij oud geworden was en zijn krachten het lieten afweten, bleef hij zich inzetten voor de Islam. Tientallen jaren nadat hij vernomen had dat zijn loochening van God en zijn Profeet hem vergeven was, bleef ‘Ammar zich nog inzetten om het goed te maken.

Velen hadden de Profeet horen zeggen dat ‘Ammar zou sterven door de hand van de onderdrukkers. Toen hij oud geworden was, en wist dat hij niet meer in staat was om met een zwaard te vechten, besloot hij om met blote handen te vechten in het leger van ‘Ali tijdens de veldslag van Sifin. Hij deed zijn uiterste best om, ondanks zijn zwakheid en zijn leeftijd, toch te vechten. Hij voelde dat het leger van Mu’awiya hem zou doden en hij wist dat ze zich op die manier zouden ontmaskeren. Het leger van Mu’awiya was er zelf ook op belust om ‘Ammar te doden, behalve diegenen die gehoord hadden over de uitstpraak van de Profeet. ‘Ammar deed zijn best om op de eerste rij van het gevecht te geraken. Hij vocht moedig, maar hij werd gedood. Toen hij omkwam, schreeuwden de volgelingen van Mu’awiya niet alleen dat ‘Ammar gedood was, maar ze herinnerden zich ook wat de Profeet over hem had voorspeld. Ze begonnen onder mekaar te discussiëren en raakten in de war. Dit versterkte de overtuiging van de Moslims die voor ‘Ali vochten. Dit toont hoe uniek de dood van ‘Ammar was geweest.

Bilal was een ander slachtoffer van de folteringen van de Moslim-haters. Zijn folteraar was Umayyat ibn Khalaf. Iedere dag brachten ze hem naar een plaats buiten Mekka, waar een vat water verwarmd werd in de brandende woestijnzon. De folteraars duwden het hoofd van Bilal in dat water tot hij bijna stikte. Toen ze zijn hoofd loslieten, snakte hij naar adem waarna hij zei “Ahad” (dat betekent “één”, hij bedoelde dat God één is). Hoe zwaar de folteringen ook werden, Bilal bleef maar herhalen “Ahad. Ahad.” Toen hij het bewustzijn dreigde te verliezen en bijna dood was, lieten ze hem liggen, uitgeleverd aan de brandende zon van de woestijn en de spottende opmerkingen van voorbijgangers. Hij werd zonder mededogen gepest, vervloekt, en bespuwd. Zijn pijnlijke lichaam werd over de grond gesleurd. Maar zijn uitroep “Ahad! Ahad!” ging niet verloren. Omwille van deze gebeurtenissen werd “Ahad!” de slogan die moslims uitriepen tijdens iedere strijd. Het is één van de unieke ergenissen die Bilal naliet.

Deze verhalen tonen hoe de eerste Moslims in Mekka moesten leven. Ze illustreren de kracht van de mensen die de arme en eenzame Profeet steunden in zijn strijd. Ze hadden niet dezelfde rechten als gewone Arabieren in Mekka. Ze mochten niet eens bidden bij de Kaäba, die normaal gezien toegankelijk was voor iedereen. Ze werden blootgesteld aan alle mogelijke vormen van misbruik en geweld. De Profeet werd vervloekt, het slachtafval van schapen werd over hem uitgestort. Hij werd gestenigd wanneer hij wilde bidden. In die moeilijke situatie was er alleen een kleine groep arme, eenzame en dakloze personen die hem bleven steunen. Maar juist in die omstandigheden, in die tijd van zwakte, wanhoop en hulpeloosheid, zei de Profeet tot zijn volgelingen: “Jullie zullen de overwinnaars van de geschiedenis zijn. Niet de supermachten, de grote wereldrijken, de Caesars van deze wereld, maar jullie, de Moslims, zullen de wereld leiden. Jullie zullen niet alleen regeren over Arabië, Mekka of de stam van de Qoeraish, maar jullie beweging zal ook Perzië en Byzantium, Yemen en Egypte veroveren.” Dit waren de woorden van een eenzame leider, wiens volgelingen geleden hadden onder de vervolgingen, uitgemoord waren of verplicht om te vluchten naar Abyssinië om aan het gevaar van de Qoeraish te ontsnappen. Deze leider van die kleine groep Moslims sprak met overtuiging. Hij vertelde zijn volgelingen dat zij over de wereld zouden regeren.

De Profeet verzekerde hen dat, ook al zouden alle intellectuelen van zijn tijd hen uitlachen, de Moslims uiteindelijk zouden regeren over de grote beschavingen in het Oosten en het Westen. Wie waren die intellectuelen in de tijd van de Profeet? Een deel van hen waren rijke zakenmannen, die land bezaten in Ta’if of goederen importeerden uit Iran, Byzantium, Yemen of Syrië. Anderen hadden al kennis gemaakt met andere religies. Tot slot waren er ook nog verschillende mensen die door hun zakelijke banden met het Perzische Rijk voldoende bekend waren met vreemde culturen en talen. Zij waren het die neerkeken op de Quran. Ze vonden dat boek niet meer dan een vreemde verzameling oudbollige verhalen, waarvoor zij veel betere alternatieven kenden. Daarom gingen ze naar de Masjid al-Haram om er aan een Arabisch publiek de verhalen te vertellen over Rustam, Esfandiar en Ashkabus. Door dat soort optredens, probeerden de intellectuelen de bevolking af te leiden, zodat ze niet zouden nadenken over de boodschap van de Profeet.

In tegenstelling tot die intellectuelen, die alle mogelijke kennis hadden over de weereld en over het heelal, was de profeet maar een onwetende leek. Hij was nooit verder geweest dan de naburige regio’s en meestal bleef hij dicht in de buurt van Mekka. De Profeet had geen andere heilige boeken gelezen en bestudeerd. Hij was niet bekend met de andere bestaande beschavingen en culturen, wereldrijken, religies en machthebbers. Verder wist de Profeet niets over de sterkte van de legers van die wereldrijken of over de verschillende soorten wapens die deze legers gebruikten. Hij had absoluut niet voldoende informatie om in te schatten hoe sterk deze supermachten waren. De volgelingen van de Profeet waren nog slechter af. Zij hadden geen enkele toegang tot wetenschappelijke kennis, geen enkele ervaring met kennis opdoen en ze hadden een heel lage sociale en culturele status. Ze behoorden bijna allemaal tot de onderklasse van de maatschappij.

Die intellectuelen keken neer op de zoon van Abdullah en de arme mensen die hem omringenden. Hield deze Profeet alleen zijn volgelingen voor de gek, of geloofde hij zelf wat hij zei? Hoe kwam hij erbij om zijn vrienden te verzekeren dat zij, als ze zich zouden inzetten en vertrouwen op Allah, over de wereld zouden regeren? Hij wist niets over aardrijkskunde, zijn kennis over de wereld was beperkt tot Mekka, Medina en een handvol Arabische stammen. Ze beweerden ook dat de Profeet niets wist over het Arabisch legioen van het Byzantijnse leger, dat uit meer dan honderdduizend militairen bestond, allemaal uitgerust met de beste wapens. En dat was alleen nog maar de noordelijke divisie van het leger. De zuidelijke divisie bestond uit evenveel goed uitgeruste en getrainde ruiters. Als beide divisies samen ten strijde trokken, dan vormden ze een krijgsmacht van tweehonderdduizend goed bewapende militairen. De Perziërs hadden zevenhonderdduizend soldaten naar Griekenland gestuurd, terwijl vijfhonderdduizend soldaten in hun noordelijk leger dienden en driehonderdduizend goed bewapende soldaten gelegerd waren in Isfahan. Ieder paard in het Perzische leger had een zadel en versieringen die meer waard waren dan alle wapens van de Arabieren samen.

Maar, hoewel hij over al die zaken niet veel wist, vertelde de Profeet aan Bilal, Khubab, ‘Ammar, Summayah, Salman en de anderen dat zij, als ze hard zouden werken en rechtvaardig zouden leven, over de hele wereld zouden regeren.

De Profeet wist niet dat heel Arabië, alle stammen en steden van Arabë en Yemen, voor de Perziërs of de Byzantijnen om niet waardevol genoeg waren om te veroveren. Dat betekende dat de Arabieren voor hen niet eens de moeite waard waren om hen als slaven te dienen, om door die grootmachten gecoloniseerd te worden. Toen de Perziërs Griekenland en Egypte binnenvielen, maakten ze om tot in Egypte te geraken, een omweg rond het Arabisch schiereiland heen. Egypte werd veroverd.

Irak, de Rode Zee, Turkije en Griekenland maakten in de zevende eeuw allemaal deel uit van het Byzantijnse Rijk. Toen de Profeet zijn boodschap begon te verspreiden, was de hele bekende wereld verdeeld tussen het Perzische en het Byzantijnse rijk. Deze twee grootmachten van die tijd waren allebei machtige beschavingen met sterke legers. De hele wereld was tussen die twee staten verdeeld. Het leven en het lot van alle volkeren en beschavingen werden gepland en gecontroleerd vanuit Constantinopel of Ctesiphon, de hoofdsteden van het Byzantijnse en het Perzische Rijk. Als er landen of volkeren bestonden die niet door de Perzische of Byzantijnse heersers werden geregeerd, dan was dat niet omdat ze sterk en onafhankelijk waren, maar omdat ze niet belangrijk genoeg waren voor die grootmachten. Ze waren politiek, economisch en historisch waardeloos. Het was voor de supermachten de tijd en de moeite niet waard om die landen te proberen veroveren.

Tijdens de zevende eeuw lag Mekka dus midden tussen de twee sterkste beschavingen, ideologieën, filosofieën, sociale systemen, militaire structuren en samenlevingsvormen van die tijd. De Perzische en Byzantijnse legers waren hadden de meest gesofesticeerde en de meest moderne wapens van die tijd. Perzië heerste over het hele Oosten, terwijl de Byzantijnen over het Westen heersten. Maar Mekka en Medina waren twee kleine dorpen waar noch de Byzantijnen, noch de Perziërs interesse in hadden. De Byzantijnen zagen het niet zitten om door de barre Noordelijke Woestijn te trekken om bij Medina te komen. De Perziërs van hun kand hadden geen zin om door Rab’-al-Khali en de hete woestijn van Najd te trekken om zo in Mekka te komen. Want, alles wel beschouwd, wat was Mekka eigenlijk? Er was een simpele tempel (de Ka’bah) en de inwoners waren karavaan-handelaars en herders. Het was een onvruchtbaar gebied waar haast niets wilde groeien. En wat viel er in Medina te halen? Een paar palmbomen, twee grote stammen van boeren en een paar Joodse families die naar gewoonte handel dreven en zaken deden.

We zouden ons kunnen afvragen welke wereld hier beschreven wordt, die van de zevende eeuw of die van vandaag.

De Profeet woonde in Mekka, een klein dorp dat vooral bekend was voor zijn tempel. Dat dorp was in die tijd aan het uitgroeien tot een heuse stad, die kon profiteren van zijn ligging op het knooppunt van karavaanroutes. De Zijderoute was één van de belangrijkste economische aders die zich uitstrekte van China tot in Rome. Ze passeerde door Perzië en doorkruiste het noorden van Arabië (dat vandaag voor een deel in Turkije ligt). Door de oorlog tussen de Perziërs en de Byzantijnen, probeerden meer en meer handelaars echter de Zijderoute te vermijden wanneer ze Chinese en Perzische goederen naar Europa wilden krijgen. De woestijn was echter een meedogenloze bloedhete plaats waar niets groeide. De enige manier om door deze onherbergzame omgeving te trekken, was met kamelen. Zakenlui moesten dus onderhandelen met kameel-eigenaars of Arabische caravaandrijvers om hun goederen door de woestijn te vervoeren. Mekka en Medina liggen aan de westelijke rand van de woestijn.

Veel geschiedkundigen verwijzen onterecht naar de Aristocratie van de Quraish en beweren dat er veel aristocraten in Mekka woonden. Ze beseffen waarschijnlijk niet dat Mekka op zich niet veel meer was dan een tempel. Hoeveel zou de totale eigendom van Abu Sufjan waard geweest zijn? Waaraan moest iemand in die tijd voldoen om tot de aristocratie te behoren? Wie een paar kamelen bezat of regelmatig als onderhandelaar mocht optreden bij zaken, werd waarschijnlijk al als een aristocraat beschouwd. Als we echter in Perzische of Romeinse boeken uit de zevende eeuw op zoek gaat naar het woord “Arabië”, dan zul je die bijna nergens tegenkomen. Slechts in een paar Griekse manuscripten word die term gebruikt. En dat zijn dan eigenlijk nog verwijzingen naar Yemen, een land waarover gesproken werd omwille van zijn vruchtbaarheid en zijn betekenis als brug tussen Perzië en Abessinië.

In deze regio, waar de Perzische en Byzantijnse grootmachten zo weinig aandacht voor hadden en dat ze zelfs de moeite niet waard vonden om te veroveren, dat de Profeet geboren werd, dat hij openbaringen doorkreeg, zijn boodschap verspreidde en de Islamitische Revolutie aanvatte. In die omstandigheden zou het niet vreemd geweest zijn als zo’n beweging, als een zandstorm in de woestijn, kort en hevig zou zijn. Men zou verwachten dat ze snel weer zou verdwijnen, de wereld buiten Mekka zou normaal gezien nooit over die beweging horen. Hoe zou de kracht van zo’n beweging ooit verder te voelen zijn dan in Mekka zelf? Als de Profeet en zijn volgelingen in hu opzet zouden slagen, dan zou de dreiging van de revolutie zou hoogstens in Mekka zelf gevoeld worden. Wat zou er kunnen gebeuren als zij zouden slagen?

In die hopeloze situatie, waarin een groep arme en onderdrukte, ongeletterde, dakloze, vervreemde, gefolterde en hulpeloze mensen niets kon doen om de beulen ervan te weerhouden hen en hun vrienden te folteren, probeerde de Profeet van de Islam hen te troosten. Hij verzekerde zijn volgelingen dat, als ze vertrouwden op de Islam, zouden regeren over de hele wereld.

De zogenaamde intellectuelen vonden het belachelijk en lachten hem en zijn volgelingen uit. Zij geloofden er niets van. Wisten die schooiers eigenlijk wel iets over de wereld? Wisten ze eigenlijk wel iets over hoe macht werkt? Hadden ze er enig idee van wie de meeste wapens had en wie of wat er de Romeinen had kunnen verslaan? Alleen de Perziërs waren, misschien, in staat om het Byzantijnse Rijk te verslaan.

Gedurende elf eeuwen (van 550 vC tot 622 nC) hadden het Perzische en het Romeinse rijk de hele wereld in hun macht en vochten ze voortdurend tegen mekaar. De Arabieren worden nauwelijks vermeld in de geschiedenis van dat tijdperk. Ze waren zichtbaar geworden door de handelsroutes en een paar kameel-eigenaars en karavaandrijvers maakten kennis met een aantal zakenmensen. In die tijd onderging een dakloze man, die in het huis van zijn oom woonde en zichzelf niet eens kon verdedigen tegen die kameel-eigenaars, talloze moeilijkheden in zijn leven. Hij huwde de vrouw voor wie hij werkte, een vrouw die veel ouder was dan hij zelf. Dat was de man die durfde beweren dat de Moslims de hele wereld zouden veroveren. Deze surah bevestigt dit.

A L M
de Romeinen zijn verslagen

( 30 : 1-2 )

Zelfs met deze geografische en geschiedkundige verduidelijking, is het nog steeds onduidelijk of hetgeen besproken wordt over vandaag gaat, of over de wereld van veertien eeuwen geleden. De omstandigheden vandaag zijn heel gelijkaardig. Zelfs de termen zijn niet eens veranderd. Dezelfde polarizatie tussen de grootmachten bestaat, waarbij de geografische posities licht gewijzigd werden. De Moslims bevinden zich in dezelfde, of zelfs in ergere problemen. Het Oosten en het Westen van de wereld worden door grootmachten geregeerd, terwijl de Moslims, die daar midden tussenin liggen, als een deel van de Derde Wereld worden beschouwd. Jammergenoeg denken veel intellectuelen, overtuigd door de dominantie van de grootmachten van vandaag, dat het overleven van de Derde Wereld afhangt van een bondgenootschap met één van die supermachten. Die houding is natuurlijk tegengesteld aan de Islamitische overtuiging dat alleen Allah over Alle Macht en Alle Kracht beschikt.
De Byzantijnen en de Perziërs kwamen overeen hoe de wereld tussen hen verdeeld moest worden, maar er ontstonden conflicten over verschillende betwiste volkeren en landen, zoals de Armeniërs of de regio van Mesopotamië. De ene keer deden deze regio’s mee met de heersers uit het Oosten, dan weer met die uit het Westen. Ook Georgië was zo’n regio waarover getwist werd. Om het conflict op te lossen kreeg dat land een gouverneur die door de Perziërs werd aangeduid, maar die zich aan de Byzantijnse regels en wetten moest houden.

Het Nabije Oosten was het brandpunt van conflict tijdens de zevende eeuw. Soms werden de belangrijkste handelsroutes gecontroleerd door het Oosten, dan weer door het Westen. Soms trokken de Byzantijnen helemaal op tot in Ctesiphon, op andere momenten bereikten de Perziërs het hart van het Byzantijnse Rijk.

Precies zoals dat vandaag voortdurend gebeurd, hadden de Arabieren voortdurend contact met één van die twee grootmachten, de Perziërs, en namen verschillende gewoontes en wetten van hen over. De Arabieren die meer in het noorden van het schiereiland woonden, namen dan weer de gewoontes en wetten over van het Byzantijnse Rijk. De bondgenoten van de Oosterse grootmacht sloten militaire overeenkomsten met de Perziërs die hen beschermden tegen de aanvallen van nomadische stammen die hun dorpen aanvielen. De Arabieren van het Noorden, de Ghassanieten, waren bevriend met de Byzantijnen. Zij vormden een bondgenootschap om samen te vechten tegen de centrale stammen. Precies zoals vandaag was het Midden Oosten het slagveld in de oorlog tussen Oost en West.

Filosofische bespiegelingen

In de zevende eeuw, toen Surah al-Rum geopenbaard werd, leefden de arabieren over het algemeen in vrij verarmde omstandigheden. De volgelingen van de profeet waren er vaak het ergst aan toe. Toch vertelde de Profeet in die omstandigheden aan de Moslims dat zij, als ze een sterk vertrouwen hadden, rechtvaardig zouden zijn en streden voor de zaak van Allah, de hele wereld zouden veroveren. Hij had het niet over de Quraish in Mekka, maar over de hele wereld, ook alle grootmachten.

Om die uitspraak belachelijk te maken, vroegen de intellectuelen hem over welke wereld hij het dan wel had. Ze zeiden dat Mekka in het midden lag tussen twee grootmachten, die de hele wereld onder mekaar verdeeld hadden. Zelfs als alle Arabieren de Profeet zouden steunen en de wapens zouden opnemen, dan zouden ze nog niets kunnen doen tegen de grootmachten van het Westen en het Oosten. De intellectuelen vroegen zich luidop af hoe de Moslims, die zich niet eens konden verdedigen tegen Abu Jahl en Umayyat Ibn Khalaf, dachten dat ze een kans zouden maken tegen deze supermachten.

De boodschap van de Quran was zowel bedoeld voor de zorgeloze, gesofesticeerde inttelectuelen, die heel goed het Oosten en het Westen kenden, als voor de verantwoordelijke verlichte zielen die zich bij de Profeet hadden aangesloten.

De verlichte Moslims werden gedwongen om vreselijke folteringen te ondergaan, maar toch namen ze de verantwoordelijkheid op zich om de rechten van de armen en de onderdrukten te verdedigen, de gevangenen van het Oosten en het Westen. De Quran spreekt beide groepen aan.

A L M

de Romeinen zijn verslagen
in een land dicht bij

( 30 : 1-4 )

Tijdens de oorlog van 624-625 nC versloegen de Perziërs de Romeinen waarna ze het Midden Oosten konden bezetten. De Romeinen hadden de veldslag gewonnen doordat de dood van hun keizer voor interne veranderingen had gezorgd. Als gevolg daarvan moesten de Byzantijnen zich terugtrekken uit verschillende regio’s en deze onder controle van de Perziërs laten.

Dit surah voorspelt dat het Westen over het Oosten zal winnen binnen een periode van minder dan tien jaar. Dat gebeurde ook, toen het Romeinse Rijk opnieuw het Midden Oosten binnen viel en de verloren gebieden terug veroverde. De Romeinse militairen geraakten zelfs tot in de buurt van Ctesiphon.

maar na hun nederlaag
zullen zij zeker zegevieren
binnen een paar jaar

God heeft de leiding
van tevoren en nadien

( 30 : 3-4 )

Het vierde ayah werd meteen na de voorspelling in ayah 3 geopenbaard als waarschuwing voor de intellectuelen en de dogmatici die zichzelf zagen als de specialisten van de internationale politiek, in staat om over de oorzaken en gevolgen van alle gebeurtenissen in de wereld commentaar en analyses te geven.

De Quran zegt “God heeft de leiding”. Het Oosten noch het Westen heerst over de wereld, alleen God regeert. Autoriteit is niet de taak van Caesar in het Westerse Rijk of Khusrow in het Oosterse Rijk. De grootmachten hebben geen controle over kracht, leven, dood, toekomst of het lot van de volkeren. God heeft de leiding, in alle gevallen. Het is nooit zo geweest en het zal ook nooit zo zijn dat de grootmachten de wereld echt onder controle hebben. Alles is voorgeschreven door God, Hij is de Almachtige.

Hoewel het Westen door het Oosten verslagen was, werd er voorspeld dat het Westen zou overwinnen. Hoe? Doordat de macht om de wereld te beheersen in de handen van Allah ligt. Dit is altijd zo geweest en het zal altijd zo blijven.

De Quran gaat verder:

en op die dag
zullen zij die vertrouwen
zich verheugen

( 30 : 4 )

Maar wat heeft het succes of het velies van de grootmachten te maken met het leven van de mu’minun, de gelovigen die in Mekka gefolterd werden? Er zijn commentatoren die schrijven dat het beter voor de gelovigen was dat de Byzantijnen overwonnen, want dat waren Christenen en dus ahl al-kitab (mensen van het boek) terwijl de Perziërs de leer van Zoroaster aanhingen. Wat een misleidende uitleg! Wat zouden de gelovigen die in Mekka gefolterd werden door Umayyat Ibn Khalaf ermee winnen als het Byzantijnse Rijk de Perziërs verslaat? Waarom zouden ze daar blij door worden? Als ze zich daarom zouden verheugen, dan zou dat lijken op de vreugde van sommige Iraniërs toen John F. Kennedy in 1960 verkozen werd.

Een andere misleidende interpretatie gaat over de geboorte van de Profeet. Sommige commentatoren zeggen dat de Profeet geboren was tijdens de regering van de “Rechtvaardige Koning”. Weten die mensen eigenlijk wel hoe “rechtvaardig” die koning Khosrow was? En daarbij, wat voor privilege zou het voor de Profeet geweest zijn dat hij geboren was terwijl één of andere zogenaamd rechtvaardige koning in een ander deel van de wereld aan de macht was?

Nog anderen zeggen dat de Byzantijnen hier de gelovigen waren aangezien zij Christenen waren en ze over een Heilig Boek beschikten. Die mensen vergissen zich doordat ze vergeten dat, bij de komst van de Profeet van de Islam, het Christendom, dat voor die tijd authentiek en hoogstaand was geweest, voorbijgestreefd was. Dat was zeker het geval voor het Christelijke Byzantijnse Rijk, dat door de Islam en door de Profeet als “shirk” (afgoderij) werd ontmaskerd. Hoe zouden het Byzantijnse Rijk de ware mu’minun kunnen zijn als zij in de drie-eenheid geloofden?

De Quran spreekt hier over Mohammeds arme en onderdrukte volgelingen in Mekka. Zij konden geen kant uit, ze konden nergens naartoe emigreren. Zelfs niet naar Medina, hun latere thuisstad. Toch werd hen verzekerd dat zij zich zullen verheugen, dat zij vrij en gelukkig zullen zijn.

Hier toont de Quran duidelijk een universele wet, een wet die in deze Surah uitgelegd wordt. Gods Amr (leiding) zal altijd blijven bestaan. Dat is de zin van de geschiedenis. Het natuurlijke gevolg van de imperialistische plannen van de grootmachten om volkeren te onderdrukken, hun invloedsferen uit te breiden, en grondstoffen van andere volkeren in beslag te nemen, is steeds opnieuw intern verval en decadentie. Imperialisme en colonialisme zullen onvermijdelijk, steeds opnieuw hun eigen vijanden voortbrengen. Hoe agressiever de uitbuitende machten worden, hoe dichter ze bij hun eigen ondergang en vernietiging komen. Uiteindelijk zullen ze, vol schaamte, al wat ze gevangen hebben weer vrij moeten laten. Denk aan wat er, niet zo lang geleden, gebeurd is met de Verenigde Staten, toen ze na een nederlaag gedwongen werden om zich terug te trekken uit Viet Nam.

Door hun enorme schaal en hun voortdurende concurrentie, blijven de twee grootmachten steeds met mekaar in conflict. Hun trots en hun militaire macht duwen hen op de weg van het militarisme, de uitbuiting en de barbarij. Maar daardoor word hun productiviteit en hun inwenige kracht aangetast. Als gevolg daarvan worden de jongeren van die landen, die actief zouden moeten zijn in de productie en in de economie, gedwongen om in verre vreemde landen te gaan vechten. Daar moeten ze doden of gedood worden en dragen ze zo hun steentje bij aan de wederzijdse verzwakking en vernietiging.

De geschiedenis leert dat Xerxes, één van de koninge nvan de Achaemenidische dynastie, duizenden jonge Perzische troepen naar Griekenland stuurde om Athene te vernietigen. Opgezweept door de trots van het militarisme op zijn hoogtepunt zeilden de Perzische jongeren over de Middellandse Zee on Griekenland in brand te steken en de hoofdstad Athene te veroveren. De hoeveelheid geld en energie, kunst en technologie die de Perziërs in deze onderneming geïnvesteerd hadden, was onvoorstelbaar. Maar helaas was dat allemaal verspilde energie.

Duizenden jonge productieve boeren, die eigenlijk hun oudere familie hadden moeten helpen bij het werk op het land, gingen ten onder. De productiviteit van een veelvoud van hen (acht à negen mensen per actieve soldaat) werd opgeslorpt om dat leger te onderhouden en te financieren. Hun energie, hun potentieel, werd in de vorm van wapenuitrustingen vernietigd bij gevechten in verre, vreemde woestijnen. Wat volgde was een confrontatie tussen vijanden die mekaar niet eens kenden en niet eens wisten waarom ze moesten vechten. (Max Weber heeft een heel eigenzinnige definitie van legers: groepen individuen die mekaar niet kennen, maar wel tegen mekaar vechten voor de belangen van individuen die mekaar wel kennen, maar niet tegen mekaar vechten.)

Samen met die honderdduizenden mensen, stuurde Xerxes duizenden boten mee om zijn troepen en hun uitrusting over de Middellandse Zee te transporteren. De meeste van die boten vergingen in een storm, waardoor duizenden jonge soldaten verdronken. Toen Xerxes het nieuws over deze ramp vernam, gaf hij zijn troepen meteen het bevel om “de storm te bestraffen omdat hij geen respect had voor het Perzische leger”. Hierdoor werd de hele ramp nog eens herhaald.

Nadir Shah, de stichter van de Afshar dynatie, is een ander voorbeeld van een koning die duizende Perzische jongeren misbruikt heeft. Hij zond hen op weg om India te veroveren en Mohammed Shah, de Mogul Maharadja, van de troon te stoten. Maar diezelfde Mohammed Shah zat niet veel later al weer terug op de troon en de Perziërs keerden terug naar huis. De hele onderneming was alleen geweest om de macht van Nadir Shah te demonstreren. Wat een hoge prijs, alleen maar om zijn macht en zijn prestige te tonen. Eén man, Nadir Shah, was verantwoordelijk voor het verlies van zo veel mensenlevens.

Voor de Byzantijnen was het niet veel beter. Zij hadden veel tijd en energie geïnvesteerd in hun Oostelijke expeditie om te bewijzen dat ze tot aan Ctesiphon konden oprukken. Wat was hun verlies? Hoeveel van de Byzantijnse jeugd ging er verloren tijdens hun veldtochten in vreemde landen? Wisten zij waarvoor ze vochten? Ze hadden hetzelfde probleem als de Perziërs. Uiteindelijk keerden die soldaten terug met veel psychisch-emotionele trauma’s.

Exact dertig jaar na al wat er met de Byzantijnen gebeurd was, trokken diezelfde Arabieren, georganiseerd in groepen van een paar duizend, door het Arabische schiereiland op naar het Perzische Rijk. Nog voordat het imperialistische Perzische leger klaar was met de oorlogsvoorbereidingen, met het bewapenen van de militairen en het repareren van de gouden versieringen voor hun strijdpaarden, veroverden de Arabieren het hele Perzische Rijk. Voor de Byzantijnen wachtte hetzelfde lot. Nog voor het Byzantijnse leger terug kon opstaan uit zijn slaap, haar officieren benoemen en de logistiek op poten krijgen, vielen de Arabieren binnen en veroverden ze het hele Byzantijnse Rijk.

De toestand in deze twee grote supermachten, was blijkbaar zo dat een goede dertig jaar na de openbaring van Surah al-Rum, Musallib ibn Kharjiah, gesteund door de khalief Umar in Medina, in staat was om het hele Perzische Rijk te verslaan. Eén van de werelds grootste legerbasissen, nabij Isfahan, was de centrale kazerne van het Perzische leger. Volgens Al-Tabari verliet de Perzische bevelhebber zijn tent om voor het Moslimleger te verschijnen, een leger dat bestond uit ongeveer drieduizend soldaten, gekleed in simpele witte gewaden en gewapend met een simpel zwaard. De bevelhebber van het grootste en sterkste leger van de wereld, uigerust met de meest geavanceerde wapens en de meest hoogstaande technologie uit die tijd, toonde zijn macht en zijn bereidheid om te vechten tegenover het Moslimleger. De bevelhebber van de Moslims stelde, zoals dat de gewoonte vast, een duel tussen de twee officieren voor, maar de Perzische generaal weigerde. Hij was niet bereid om die confrontatie aan te gaan. Hij stelde op zijn beurt voor dat ze allebei alle militaire overwinningen van hun voorouders zouden opsommen. Diegene die met de meest indrukwekkende reeks overwinningen kwam, zou het duel mogen beginnen. De bevelhebber van de Moslims aanvaardde dit voorstel. Eerst vroeg de Perzische generaal aan de Arabier wie hij was. “Ik ben de zoon van mijn vader.” antwoordde deze kort en krachtig. Daarna was het de beurt aan de Perzische officier om zijn hele waslijst met voorouders en hun heldhaftige overwinningen te reciteren. Hij gaf een volledige lijst, tot in de tijd van de grote Perzische krijgers uit het verleden. Het was duidelijk dat de Perzische generaal gewonnen had en dat hij het gevecht zou mogen winnen.

De Perzische officier gooide zijn speer naar de Moslim. Hoewel de Arabier van zijn paard viel, stond hij onmiddellijk weer op en greep naar zijn zwaard. Hij sprong weer op zijn paard en kondigde aan dat het nu zijn beurt was om te vechten. De Perzische officier stelde echter voor dat ze samen zouden zitten en onderhandelen over hun conflict. Hij beweerde dat het probleem niet kon worden opgelost door oorlog en dat ze dus beter zouden werken aan een goede politieke oplossing. Daarmee ging de Arabier akkoord. Twee uur later kwam de Perzische bevelhebber terug bij het Moslimleger aan en ondertekende er een verdrag dat uniek was in de hele geschiedenis van de wereld. Wanneer werd dat verdrag ondertekend? Niet meer dan negentien jaar na de hijrah, een jaar of acht na de dood van de Profeet. Hoe fascinerend! Het grote Oosterse Rijk gaf zich over aan een bende arme Arabieren die kort daarvoor nog onbekend en zonder betekenis waren geweest.

Eén kant van het verdrag sprak over dit Oosterse Rijk, terwijl de andere kant juist over die arme mensen die ook in het Surah al-Rum besproken worden. Ironisch genoeg hadden die arme schooiers, wanneer ze over het Oosten of het Westen hoorden spreken, uit onwetendheid steeds gelachen. Het is nodig om een paar artikels uit dit verdrag te bespreken. De Arabieren eisten dat zij, wanneer ze een Perzisch dorp wilden aanvallen, steun zouden krijgen van het Perzische leger, ze hadden zelf namelijk te weinig manschappen en te weinig wapens. Het Perzische leger ging daar beleefd mee akkoord. De Arabieren eisten ook dat de Perziërs paarden zouden leveren aan het Moslimleger wanneer dat nodig was. Ook hier ging de bevelhebber van de Perziërs mee akkoord. Het werd zelfs nog grappiger. De Moslims eisten dat ieder Perzische officier die te paard passeert aan een detachement van het Moslimleger, zou afstappen en zijn paard zou afstaan aan de Moslims. De Perzische bevelhebber ging akkoord met alle eisen en ondertekende het verdrag met de Moslims.

Ook met het Westerse Rijk kwamen de Moslims tot een gelijkaardig verdrag. Terwijl de Moslims optrokken tegen het Perzische Rijk, waren er ook een paar duizend anderen die onder de leiding van ‘Amr ibn ‘As het Byzantijnse grondgebied binnentrokken. Ze vielen het fort van Babylon aan, het grootste militaire bolwerk ter wereld dat in handen was van het Byzantijnse Rijk. Het is niet helemaal duidelijk hoe zo’n sterk en goed verdedigd fort veroverd kon worden door een bende arme en hongerige Moslims, maar ze drongen snel als een kogel binnen tot in het hart van het bolwerk. Nadat ze Babylon verloren hadden, liet het Romeinse leger alle hoop varen om nog weerstand te bieden aan het Moslimleger. Een miljoen goed getrainde soldaten met de meest moderne wapens waren niet in staat om het gedisciplineerde Moslimleger te weerstaan. Het Oosten en het Westen werden veroverd door de Moslims. De Perziërs werden verslagen tijdens de slag bij Dhat al-Salasil, de koning Yazdegerd had het bevel gegeven om zijn goed getrainde soldaten met zware kettingen in bedwang te houden, zodat ze niet massaal konden deserteren. Hoe zouden soldaten onder die voorwaarden kunnen vechten? Ze wisten niet eens waarom ze vochten of tegen wie. Was de vijand de persoon die hun benen met ketens had vastgebonden of de persoon die tegenover hen stond op het slagveld? Geen enkele soldaat raakte nog wijs uit die oorlog. Daardoor sloten zowel de Perzische als de Byzantijnse soldaten zich telkens bij de Moslims aan, van zodra ze met hen geconfronteerd werden.

A L M

de Romeinen zijn verslagen
in een land dicht bij

maar na hun nederlaag
zullen zij zeker zegevieren
binnen een paar jaar

God heeft de leiding
van tevoren en nadien

en op die dag
zullen zij die vertrouwen
zich verheugen

( 30 : 1-4 )

Het is onvermijdelijk dat de grootmachten mekaar steeds zullen bestrijden. Als gevolg daarvan zullen factoren als corruptie, prostitutie, depressie en verlies van productiviteit hun administratieve systemen, sociale netwerken en hun strijdbare geest uithollen en vernietigen. Ze zullen er zo zwak van worden dat zelfs een kleine aanval door arme en hongerige Moslimsoldaten hen zal vernietigen. De arm gemaakte en ellendige mensen die op God vertrouwen, zullen vrij zijn. Zij zullen zich op die dag verheugen wanneer ze, met Gods hulp, zullen overwinnen. Allah schenkt de overwinning aan wie Zijn hulp verdient en aan wie die overwinning verdienen.

Hij helpt wie Hij wil
en Hij is de Almachtige, de Barmhartige

( 30 : 5 )

Allah zal de groep zwakke mensen steunen die strijden voor Zijn zaak. En deze sterke uitspraak uit de ayah hierboven wordt ook meteen bevestigd door de feiten die we besproken hebben.

belofte van God
God breekt nooit Zijn belofte
maar de meeste mensen verstaan dat niet

( 30 : 6 )

Allah belooft dat iedere groep mensen die strijden voor hun rechten zullen overwinnen tegen de machtigen. Dit is een universele wet. Het is een belofte van Allah die geldig blijft voor alle tijden en alle plaatsen. Ze wordt nooit onwaar, maar de meerderheid van de mensen hebben dit niet door.

Die zogenaamde intellectuelen weten niet dat de belofte van Allah een ware natuurwet is. Wat weten ze dan?

ze verstaan alleen
het leven in deze wereldorde
en zij trekken ze zich niets aan
van wat hier na komt

( 30 : 7 )

Ze kennen alleen hun oppervlakkige beslommeringen over wie het beste burocratisch systeem heeft, waar de meest gesofesticeerde wapens zijn of wie de meeste rijkdom verzameld heeft. Daarenboven blijven de beslommeringen van die intellectuelen meestal beperkt tot heel kortzichtige en oppervlakkige opmerkingen. Ze trekken zich niets aan van de wereld die na hen komt.
Ze hebben er geen idee van hoe dit alles zal aflopen, want ze kunnen niet verder zien dan hetgeen voor de hand ligt. De Quran roept die politiek gefrustreerde intellectuelen op om betere manieren te ontdekken om over de wereld te denken, en om zo een optimistischer kijk te ontwikkelen. De Quran vertelt hen dat ze niet al te veel belang moeten hechten aan hun theorieën, hun evaluaties en hun politieke analyses. Om tot een betere en diepere analyse te komen, roept de Quran iedere individu op om de mensheid en het hele wereldsysteem als één geheel te zien. Om die wereld te begrijpen, moeten we ons niet blindstaren op het nieuws van de dag, zoals de meeste intellectuelen, maar moeten we als mensheid proberen om de Bron van alle processen in deze wereld te ontdekken: de wil van Allah.

Denken ze dan niet voor zichzelf?

God schiep de hemel en de aarde en al wat daar tussen is
alleen voor de waarheid
voor een vastgestelde tijd.

toch zijn er velen onder de mensen
die de ontmoeting met hun Heer verwerpen.

( 30 : 8 )

In het eerste deel van ayah 8 hierboven, moeten we de nadruk leggen op de volgende zinnen: “alleen voor de waarheid”, wat betekent dat het denken zich op de feiten moet baseren en “ voor een vastgestelde tijd”.

Het is duidelijk dat Allah de aarde en de hemel, de mensheid, de verschillende volkeren en klassen, maatschappijen, systemen en machten voor een bepaald doel heeft geschapen. Met andere woorden, ieder schepsel dat Allah maakte heeft een bepaalde rol te spelen in dit leven. Wanneer we nadenken over de universele wetten van de schepping, de macht in de maatschappijen en het bestaan in het algemeen, dan moeten we vaststellen dat de schepping van het heelal op verschillende wetten gebaseerd is. Daardoor zijn ook het lot en de toekomst van de mensheid aan diezelfde wetten onderhevig.

De bewering dat een onderdrukker altijd aan de macht zal blijven, dat het lot van de mensheid altijd in de handen van de Caesars en de Khusrows moet blijven, is een leugen. Zij hebben tijdelijk de macht en die macht wordt beperkt door het nieuws van de dag. Ze bestaan vandaag, en morgen zijn ze weg. Wie begrijpt wat er bedoeld wordt met “voor een vastgestelde tijd”, heeft door dat de heersende machten maar voor een korte periode zullen overleven. Laat hen zichzelf maar uitroepen tot de eeuwige machthebbers en eigenaars van deze wereld. Ze begrijpen de loop van de geschiedenis niet. Ze zien niet in dat iedere macht uiteindelijk zal wegkwijnen en totaal verdwijnen op den duur.

Wat de wereld van vandaag betreft: de Westerse en Oosterse grootmachten hebben de wereld tussen henzelf verdeeld, maar die situatie zal niet lang blijven duren. Ze zijn veroordeeld tot verval en vernietiging. De Moslims zouden dus zeker moeten zijn van hun zaak, vol hoop op de overwinning in de toekomst.

Deze ayah vertelt over deze afloop van zaken:

toch zijn er velen onder de mensen
die de ontmoeting met hun Heer verwerpen.

( 30 : 8 )

De historische werkelijkheid

Na deze filosofische discussie, herinnert de Quran de mensheid aan de historische werkelijkheid. De wereld is niet beperkt tot het Arabische Schiereiland of de Oosterse en de Westerse wereldrijken. Mensen zouden de geschiedenis moeten bestuderen om verder te kunnen kijken dan de historische en geografische beperkingen van de zevende eeuw.

reisden zij dan niet rond door het land
om te leren van het lot van hun voorgangers?

( 30 : 9 )

Wat een verrassing! De Quran vraagt aan de half-verlichte zielen en de zogenaamde inellectuelen waarom ze niet rondreizen over de Aarde. Zijn ze dan niet bekend met het lot van hun voorgangers? Begrijpen ze dan niets over de zin van de geschiedenis en het lot van alle levende wezens?

Wat is er juist gebeurd met die grootmachten? De zogenaamde intellectuelen zouden zich toch moeten herinneren wat er gebeurd is met de vroegere grootmachten, en dat vergelijken met de historische omstandigheden en de lotgevallen van de heersende machten. Ze moeten zich niet beperken tot Mekka, Meddina of Constantinopel, ze zouden het hele plaatje moeten zien en zelf hun conclusie trekken.

die waren sterker en machtiger dan hen

( 30 : 9 )

Die grootmachten waren veel sterker geweest dan het Perzische of het Byzantijnse Rijk. Toch zijn ze verdwenen. Wanneer we kritisch de geschiedenis en de archeologie bestuderen, om te leren hoe deze grootmachten met hun colonies omgingen, dan merken we dat deze wereldrijken uit het verre verleden zelfs veel sterker waren dan de hedendaagse grootmachten.

die waren sterker en machtiger dan hen
en ze maakten het land vruchtbaar
en bewerkten het beter dan zij het bewerken.

( 30 : 9 )

Meer nog dan de hedendaagse grootmachten, probeerden de wereldrijken uit het verleden om de hele wereld te domineren en om waar ook ter wereld de bevolking te coloniseren. Door hun enorme macht, waren zij in staat om enorm uitgestrekte gebieden uit te buiten.

hun boodschappers kwamen met duidelijk bewijs

( 30 : 9 )

We lezen echter in dit vers dat deze wereldrijken bayyinat (duidelijk bewijs) hadden gekregen. Deze zin bevat zo veel inzicht. Ze toont de manier om het onderscheid te maken tussen goed en kwaad en om mensen bewust te maken van de maatschappij en de tijd waarin ze leven.

In een tijd waarin de meeste mensen in duisternis leefden en geen zin of richting vonden, doelloze volgelingen van de geruchten en de propaganda van de onderdrukkers, werden duidelijke bewijzen geopenbaard. Terwijl de onderdrukkers bezig waren met hun egoïstische en valse geloof in hun individuële macht en autoriteit, gaf de boodschap van de profeten het startschot van de verlichting. Midden in een wereld van duisternis, verwarring, kortzichtigheid, onderwerping en onderdrukking van de massa’s, terwijl de grootmachten helemaal opgingen in hun eigen illusies, verschenen de boodschappers met duidelijke aanwijzingen voor de mensheid.

en het was niet God die hen onrecht aandeed
maar zij zelf – hun ego – deed hen onrecht aan

( 30 : 9 )

Ondanks de leiding die Allah wilde schenken, bleven de mensen argeloos. Dit was natuurlijk niet de schuld van Allah, maar van de mensen zelf. Hij liet hen niet alleen aan hun lot over. Hij stuurde Zijn duidelijke leiding doorheen Zijn boodschappers. Hij openbaarde hen leefregels. Hij bood de massa’s hoop, licht en bewustzijn aan.

Allah richtte zich tegelijk tegen de onderdrukker en de onderdrukte. Hij waarschuwde de onderdrukker dat hun macht zou verdwijnen. Voor de onderdrukte massa’s bracht Hij het goede nieuws dat hun zwakheid slechts tijdelijk zou zijn en dat ze weldra de macht zouden verwerven. Verder vertelde hij dat mensen, die onderdrukt bleven, dat aan zichzelf te danken hadden. Wie onderdrukking verdraagt, helpt daarmee de onderdrukker.

en het was niet God die hen onrecht aandeed
maar zij zelf – hun ego – deed hen onrecht aan

dat was het slechte lot van zij die kwaad deden
omdat ze Gods tekens verloochenden en bespotten.

( 30 : 9-10 )

Het volgende vers uit de Quran is net zo echt en net zo eeuwig als de natuurfenomenen zelf. Het stelt duidelijk dat Allah aan groep arm gemaakte en onderdrukte mensen die zich bewust worden van hun situatie, die de juiste weg herkennen en beslissen om zichzelf te bevrijden, garandeert dat ze in hun opzet zullen slagen.

Hij helpt wie Hij wil
en Hij is de Almachtige, de Barmhartige

( 30 : 5 )

Allah helpt hen. Wie er ook aan de kant van Allah strijdt, zal overwinnen over om het even welke macht. Deze woorden van Allah zullen zeker waarheid worden.

De Quran gaat verder:

God begint het scheppen…

( 30 : 11 )

Allah wil de positie van de arme en ellendige gijzelaars in de Derde wereld verhogen, zoals bijvoorbeeld die van de arme bewoners van Mekka, zowel vroeger als vandaag. Hij wil hun gevoel van minderwaardigheid wegnemen, zodat ze zich niet langer hulpeloos, zwak, depressief en vernederd blijven voelen wanneer ze zichzelf vergelijken met de grootmachten, hoe technologisch en militair geavanceerd die ook mogen zijn. Allah zal die grootmachten vernederen en vernietigen. Allah is de enige Macht waar rekening mee gehouden moet worden, de enige Macht waarop we kunnen vertrouwen. De hedendaagse oppervlakkige machten, moeten verworpen worden.

God begint het scheppen
en doet dat daarna nog een keer
en daarna keren jullie naar Hem terug

( 30 : 11 )

Doorheen de Quran wordt het lot van de mensheid, dat hoop en moed zou moeten geven aan de onderdrukten van alle tijden en alle maatschappijen, keer op keer herhaald.

sta dus op
en richt je naar de rechtvaardige levenswijze

( 30 : 30 )

Mensen moeten zich niet in de war laten brengen door al die verschillende leiders, partijen en machten die bestaan. Ze zouden geen machthebbers moeten aanbidden als goden en vele jaren lang hun vertrouwen en hun hoop in hen investeren. Wanneer die persoon verdwijnt, dan zullen ze al hun hoop en hen vertrouwen in rook zien opgaan. Als ze hun harten met echte liefde en niet met zelfzucht hadden gevuld en hun vertrouwen gebouwd op hun religie en niet op hun eigen ego, dan zouden ze helden geweest zijn. Maar nee, ze kozen ervoor om de machthebbers te aanbidden, wiens god al eeuwen lang dood was. Ze sloten een bondgenootschap met Satan. Sta dus op en richt je naar de juiste levenswijze. Sta op, stijg boven jezelf uit, en maak korte metten met die valse hoop en die vruchteloze verlangens die ontstaan wanneer je je vertrouwen richt op het Oosten of het Westen.

Ga op weg naar die religie die de bron kent van het echte vertrouwen. Welk vertrouwen bedoelen we? Welk geloof? Dat geloof dat de mensheid kan redden van alle valse religies en dat hen naar de waarheid leidt. Keer terug naar dat geloof, naar dat vertrouwen. Maar welke religie is dat dan?

volgens je natuurlijke aanleg
zoals God die schiep in de mensen

( 30 : 30 )

In de plaats van gijzelaar of marionet te blijven van de grootmachten, moeten de mensen terugkeren naar hun menselijke natuur. Ze moeten zichzelf zijn, zichzelf respecteren en alle verborgen krachten ontdekken die in hen sluimeren. Allah bestaat in de mensen, dus vertrouw op Hem aangezien Hij de Ware Bron is van hoop en geluk.

En welke natuur is dat dan? De natuur die Allah geschapen heeft in de mensen. Het is op deze natuur dat Allah de hele mensheid heeft gebaseerd, het is de natuur van de mens en niet de vervormde natuur van zij die vertrouwen op de Oosterse of Westerse grootmachten en die de ene heerser tegen de andere steunen. Het is de natuur die de hele mensheid ziet als Allahs vertegenwoordiger op de aarde. Het is een natuur die de mensheid de macht heeft over hun wereld en die hen vrij maakt van iedere vorm van gevangenschap.

sta dus op
en richt je naar de rechtvaardige levenswijze

volgens je natuurlijke aanleg
zoals God die schiep in de mensen

verander God’s schepping niet

dat is de oprechte levenswijze

( 30 : 30 )

Verander de wetten van God’s schepping niet. Alle fenomenen in deze wereld, alles wat Allah geschapen heeft, houdt zich aan de regels en wetten van deze schepping. De mensheid moet op die wetten en regels verder bouwen, niemand kan er ook maar één wet aan veranderen. Zelfs de grootmachten die bewerend dat ze in staat zijn om de koers van de hele wereld te bepalen en om de geschiedenis naar hun hand te zetten, zijn helemaal machteloos wanneer we hen vergelijken met de Macht van Allah. Op dat inzicht, op deze eeuwige ideologie, mag men steeds vertrouwen.

Hiervoor gebruikt de Quran vaak het beeld van regen die valt.

en nog een teken van Hem
Hij toont je de bliksem – angst en hoop

en Hij laat uit de hemel water neerdalen
zo doet Hij het land na de dood weer herleven

dat is zeker een teken
voor een volk dat begrijpen wil

( 30 : 24 )

We hebben helaas niet voldoende tijd om hier heel diep op in te gaan, een korte uitleg moet hier volstaan. Het teken van de regen die uit de wolken valt is symbolisch. Het kan zowel letterlijk verwijzen naar echte regen uit de lucht als figuurlijk naar het neerdalen van bewustzijn en liefde, met het ware geloof dat neerdaalt in het hart van een dood volk om hen opnieuw te doen opstaan, precies zoals de lenteregen nieuw leven schenkt aan de dode bomen.

Hij is het die jullie schept en jullie dan onderhoudt
en jullie dan doet sterven en jullie dan doet leven

( 30 : 40 )

Hij doet sterven en Hij doet leven. Hij brengt de doden voort uit de levenden en Hij brengt de levenden voort uit de doden. Hij laat het dode land weer opbloeien.

corruptie is overal doorgedrongen
op het land en op de zee
het verdiende loon voor wat mensenhanden aanrichtten

zo proeven ze een deel van de gevolgen van hun daden
opdat ze zich zouden bekeren

( 30 : 41 )

Corruptie steekt overal de kop op. Hoe komt dat? Het zijn mensenhanden die dit veroorzaken en nu moeten die mensen de bittere vruchten van hun daden proegen: armoede en vernedering. Misschien zullen de mensen wel weer opstaan uit hun slaap en zullen ze hun manier van leven veranderen.

Hij is het die jullie schept en jullie dan onderhoudt
en jullie dan doet sterven en jullie dan doet leven

( 30 : 40 )

Daarna worden de mensen opnieuw uitgenodigd om na te denken over de geschiedenis:

zeg: “reis rond door het land
en onderzoek wat er gebeurde (met) jullie voorhangers
de meesten van hen dienden afgoden”

( 30 : 42 )

Het is duidelijk waarom zij ongeluk hadden. Hun lichamen werden begraven onder de vernielde paleizen van de macht en de schatten van de rijkdom. Hun macht is vervlogen met de wind.

Nadat deze uitnodiging van de Quran om de geschiedenis te onderzoeken, wordt opnieuw herhaald:

richt dus je blik op de rechtopstaande levenswijze

( 30 : 43 )

en

Hij is het die de wind zendt

( 30 : 48 )

Dezelfde Bron die de natuur beheerst, beheerst ook de menselijke samenlevingen. Dezelfde principes die invloed hebben op de aarde, de landbouw, de dieren en de planten, zullen op dezelfde manieren de geest en het lot van samenlevingen, klassen, groepen intellectuelen, toegewijde personen en hele volkeren beïnvloeden. Allah heeft de mensen het vermogen geschonken om over de natuur na te denken en om er conclusies uit te trekken. De geschiedenis bestuderen is niet genoeg, we moeten de hele natuur onderzoeken.

Hij is het die de wind zendt
om de wolken te stapelen
en deze dan verspreidt over de hemel
zoals Hij het wil

( 30 : 48 )

Allah stuurt de wind, de vlagen van wijsheid en bewustzijn, naar een generatie van mensen, om de wolken bijeen te brengen. Hij stapelt de wolken vol emotie, liefde, bewustzijn en overtuiging op en verspreidt deze dan over de hemel. Deze kleine deeltjes worden naar de hemel opgetild, komen samen en vormen samen een zware massa van de ene horizon tot de andere.

en dan breekt Hij ze in stukken
zodat jullie regen zien ontstaan uit hun midden

( 30 : 48 )

En dan begint het te regenen. De regendruppels vallen vanuit het hart van die wolken.

en dan doet Hij die neerdalen
op wie Hij wil van Zijn dienaren

( 30 : 48 )

Wanneer het hart van mensen klaar is om de regen te aanvaarden, dan zullen ze heropleven en groeien.

zie hoe verheugd die dan zijn

( 30 : 48 )

Dat zijn de mensen die het goede nieuws vernemen en die hoopvol worden. De koude en kille dagen van hun leven zullen warm en vruchtbaar worden.

kijk dus naar het effect van Gods Barmhartigheid
hoe Hij het land laat leven nadat het dood was
hij zal zeker leven geven aan de doden
en Hij heeft alle dingen in Zijn macht

( 30 : 50 )

De mensen moeten de tekens zoeken van de barmhartigheid van Allah in de schepping. Zelfs wanneer ze gefolterd worden, moeten ze hoopvol naar de toekomst blijven kijken. Allah kan alles doen wat Hij wenst. Hij kan zeker een dood land weer tot leven wekken wanneer hij regenvlagen van bewustzijn, liefde en vertrouwen neerzendt.

Maar langs de andere kant wil de Quran de dingen ook niet op een idealistische manier voorstellen. De Quran wil geen utopie voorschilderen of zwevende slgans verkopen om de mensen tevreden te stellen. De feiten onder ogen zien, de problemen analyseren, een realistische kijk hebben op de dingen… dat is allemaal heel belangrijk voor de Quran. Dat mag allemaal niet verwaarloosd worden. De Quran waarschuwt bijvoorbeeld:

dus jij kunt inderdaad de doden niet laten horen
en de doven niet laten horen naar de oproep
wanneer zij zich ervan afkeren

( 30 : 52 )

De profeet en alle andere bevrijders die de arme en onderdrukte mensen wilden motiveren wanneer ze verdederd werden door de twee grootmachten, slaagden daar op sommige plaatsen in. Ze moedigden mensen aan, hielpen hen om hun waardigheid terug te vinden, bevrijdden hen van de Oosterse of de Westerse slavernij. Ze verlichtten de mensen door hen op hun plicht te wijzen om hun eigen lot en hun eigen toekomst in handen te nemen en om uiteindelijk zelf over de wereld te regeren. Maar ook een profeet kan de doden niet dwingen om naar hem te luisteren. De doden, dat zijn die mensen die als lijken of als standbeelden leven, mensen die iedere zin en alle energie missen. Zelfs als je die mensen ontelbare bewijzen zou tonen, dan zouden ze je nog niet geloven en zouden ze hun eigen impulsen blijven volgen. Hun eigen jaloersheid, zelfzuchtigheid en kortzichtigheid hebben hen gedood. Mensen die naar niemand meer omzien, kunnen niet gedwongen worden om te luisteren. Het is voor hen onmogelijk om om het even welke boodschap te horen.

Hoe fascinerend is dit! Spreekt de Quran hier over de mensen van de zevende eeuw, of gaat het over de mensheid vandaag? Let goed op die wijsheid van de Quran. Men kan de doden niet doen luisteren. Men kan de doven, de mensen die naar niemand luisteren, de boodschap niet laten horen. En zelfs als ze die zouden horen, dan zouden ze die niet kunnen begrijpen. Wat ze ook lezen of luisteren, hoe zeer ze ook nadenken en hoe objectief ze ook blijven, die mensen kunnen nooit de boodschap horen doordat ze de zin en het bewustzijn missen. De boodschap kan nooit begrepen worden tenzij iemand klaar is om te luisteren en om te horen wat gezegd wordt. Men kan de dode mensen niet laten luisteren. Zo’n duidelijk boodschap, zo’n helder feit. Wie had gedacht dat die woorden veertien eeuwen oud waren? Was dit bedoeld voor een handvol Arabische stammen in de Mekkaanse woestijn, of is het voor de beschaafde volkeren van de twintigste eeuw bedoeld? Kan om het even welke bewuste mens van vandaag ook maar iets zeggen dat meer waarheid bevat dat dit?

dus jij kunt inderdaad de doden niet laten horen
en de doven niet laten horen naar de oproep
wanneer zij zich ervan afkeren

en jij kunt de blinden niet wegleiden uit de dwaling

jij kunt niemand laten horen

behalve zij die vertrouwen op de tekens van God
zodat ze zich overgeven

( 30 : 52-53 )

De blinden zullen in elk geval niet zien. Alleen wie kan zien, merkt hoe verdwaald hij is en probeert hard om aan de duisternis te onstnappen en om een goede gids te vinden. Wie blind is en niet eens wil luisteren, kan nooit de weg vinden en gered en geholpen worden. Alleen wie vertrouwen op de tekens van Allah en deze tekens respecteren, alleen die Moslims die meegaan met de wil van Allah omdat ze het instinct hebben dat hen doet inzien hoe feiten en logica hen naar de waarheid kan leiden, kunnen gered worden.

God
Hij is het die jullie zwak en machteloos schiep
daarna deed Hij uit machteloosheid kracht ontstaan.
(…)
en dan zullen ze spreken, zij die inzicht kregen en vertrouwen
waarlijk jullie bleven bij Gods boek tot aan de Dag van de Opstand.
wel, dit is de Dag van de Opstand, maar jullie wisten het niet

( 30 : 54, 56 )

Mensen moeten niet wanhopen, ook al heeft Allah hen uit zwakheid geschapen.

Mensen met kennis, liefde en vertrouwen, raden ons aan om de laatste paar ayaat van Surah al-Rum nauwkeuriger te bestuderen om de conclusie die erin wordt uitgedrukt, beter te begrijpen.

Wij tonen de mensheid in deze Qur’an allerlei soorten voorbeelden
maar wanneer je hen een teken toont,
dan zullen de verwerpers zeggen
dat jullie niets anders dan vervalsers zijn

( 30 : 58 )

Doorheen de Quran zendt Allah naar de mensen alle nodige tekens, voorbeelden en bewijzen om inzicht te krijgen in iedere situatie en ieder proces. De Quran schijnt licht op het menselijk gedrag en schetst onze verantwoordelijkheden. De Quran legt uit hoe de basis van het bestaan geschapen werd rond vertrouwen en hoop.

Er worden zo veel voorbeelden gegeven van hoe men tot inzicht kan komen. We worden uitgenodigd om de natuurfenomenen te onderzoeken en om na te denken over het lot en de vernietiging van de grootmachten uit de geschiedenis, die dachten dat ze voor eeuwig machtig zouden blijven en over de overwinning van de arme, onderdrukte massa’s, die er zo van overtuigd waren dat ze voor eeuwig onderdrukt zouden worden, dat ze niet meer durfden hopen op vrijheid. Al deze tekens worden aan de mensen voorgelegd.

Oprechte en bewuste personen die begrijpen wat er om hen heen gebeurt, zijn niet onder de indruk van de glitter van de grootmachen. Ze laten zich ook niet vangen door de valse en waardeloze slogans die vol lof spreken over menselijkheid en mensenrechten, maar die in wezen de mensheid vernietigen door mensen wijs te maken dat ze zo zwak en machteloos zijn dat hun belangen door anderen behartigd moeten worden, door anderen die zogenaamd beter zijn dan hen.

Zij die zich van dit alles bewust zijn, zijn in staat om terug te keren naar de juiste religie. Zij kunnen van de leugen naar de waarheid gaan, naar de Ware Bron van alle machten, naar de Ware Autoriteit in de wereld, naar het nadenken over de schepping, het doel van de tijd, de samenleving, materie, natuur, natuurwetten en de bloeiende bloemen in de lente, de vallende blanderen in de herfst. Zij blijven niet hangen bij de gebeurtenissen van één of twee eeuwen om hun analyse en hun vertrouwen op te bouwen. Ze blijven nuchter en analytisch en onderzoeken de hele geschiedenis. Ze beperken zich niet tot hun eigen kleine omgeving, maar onderzoeken de hele wereld. Ze kijken kritisch naar iedere plaats en ieder tijdperk. Zij doorzien het lot van de grootmachten uit het verleden, die nog onderdrukkender en nog colonialer waren dan de grootmachte van vandaag.

Ze zien in dat die allemaal verdwenen zijn, dat ze alleen ruïnes achter zich lieten zodat de mensen er lessen uit zouden kunnen trekken. Ze zien ook hoe een kleine groep arm gemaakte mensen konden winnen tegen die grootmachten. Dit is hoe ze zichzelf ontdekken en tegelijk hoe ze de Almachtige Kracht, de Kracht van God ontdekken. Ze vinden hoop en vertrouwen in zichzelf en zien in dat het Oosten niets meer is dan een wilde wolf en het Westen niets meer dan een dolle hond. Ze begrijpen dat het Oosten en het Westen zodanig in de ban zijn van hun verlangen naar meer colonies, hun agressie en hun egoïsme, hun fascistische optreden en hun georganiseerde uitbuiting, dat ze onvermijdelijk ook corruptie, nihilisme, doelloosheid en waardeloosheid zullen doen ontstaan. Uiteindelijk zullen deze grootmachten overwonnen worden door een groep arme en onderdrukte mensen, die uit een woest en verlaten deel van de aarde komen en die eerst geen woord durfden zeggen wanneer ze door Abu Jahl of Umayyat Ibn Khalaf gefolterd werden.

Deze generatie Moslims kan de wereld regeren, als ze Allah leren kennen en als ze de wereld leren begrijpen. Dan zullen ze de enorme waarde begrijpen die Allah aan hen toekent. Met een sterke en vastbreaden geest, kunnen ze alle machten van deze wereld bedwingen en nog tijdens deze generatie de leiders van de wereld worden. Maar hoe is dat mogelijk in deze wereldorde van lijden, ontbering, armoeden, wanhoop, onvermogen, pessimisme, onbegrip en slecht onderwijs?

De Quran drukt de mensen op het hart:

heb dus geduld
zeker de belofte van God is waarheid
en laat je niet in de war brengen door de onzekeren

( 30 : 58 )

De Moslims die vertrouwen op Allah, moeten geduld hebben en verzet organiseren tegen deze wereldorde. De belofte van Allah is waarheid. De gelovigen mogen niet toelaten dat de niet-gelovigen hun gedachten zouden beïnvloeden of hen laten veranderen van positie.

Soerah 30  – De Romeinen

In naam van God de Barhmartige de Erbarmer

    1. A L M
    2. Verslagen zijn de Romeinen
    3. In een land dicht bij. Maar zij zullen na hun nederlaag zeker zegevieren.
    4. Binnen een paar jaar. God heeft de leiding van tevoren en nadien. En op die dag zullen zij die vertrouwen zich verheugen.
    5. over Gods hulp. Hij helpt wie Hij wil. En Hij is de Almachtige, de Barmhartige.
    6. Belofte van God. God breekt nooit Zijn belofte, maar de meeste mensen verstaan dat niet.
    7. Zij verstaan alleen het leven in deze wereldorde. En zij trekken ze zich niets aan van wat hier na komt.
    8. Denken ze dan niet voor zichzelf? God schiep de hemel en de aarde en al wat daar tussen is alleen voor de waarheid voor een vastgestelde tijd. Toch zijn er onder de mensen velen die de ontmoeting met hun Heer verwerpen.
    9. Reisden zij dan niet rond op de wereld om te leren van het lot van hun voorgangers? Die waren sterker dan hen en machtiger en ze maakten het land vruchtbaar en bewerkten het beter dan zij het bewerken. Hun boodschappers kwamen met duidelijk bewijs. En het was niet God die hen onrecht aandeed maar zij zelf, hun ego, deed hen onrecht aan.
    10. Dat was het slechte lot van zij die kwaad deden omdat ze Gods tekens verloochenden en ze bespotten.
    11. God begint het scheppen en doet dat daarna nog een keer. En daarna keren jullie naar Hem terug.
    12. En die dag zal komen, dat moment. Dan zullen de boosdoeners wanhopen.
    13. En voor hen zal geen van hun afgoden kunnen bemiddelen. En ze zullen hun afgoden verwerpen.
    14. En die dag zal komen, dat moment. Op die dag zullen zij uitgesloten worden.
    15. Dan zullen zij die vertrouwen en die rechtvaardig handelen in een bloeiende tuin vreugde vinden.
    16. Maar zij die verwerpen en Onze tekens en de ontmoeting in de tijd die hierna komt ontkennen. (Zij zullen) naar hun straf worden gebracht.
    17. Dus verhef God als je de avond ingaat en als je de ochtend ingaat.
    18. En voor Hem is alle roem in de hemel en op aarde, ‘s nachts en als je de dag ingaat.
    19. Hij doet leven ontstaan uit wat dood is en doet dan de dood uit het leven ontstaan. En Hij geeft geeft leven aan het land nadat het dood was. En zo zal ook met jullie gebeuren.
    20. En nog een teken van Hem : Hij schiep jou uit stof. En daarna, zie, jullie zijn mensen / goed nieuws dat zich verspreidt.
    21. En nog een teken van Hem : Hij schiep voor jullie uit jullie zelf geliefden. Zo kunnen jullie rust vinden. En Hij deed tussen jullie beiden tederheid en barmhartigheid groeien. Daarin is zeker een teken voor een volk dat nadenkt.
    22. En nog een teken van Hem : De schepping van hemel en aarde en de diversiteit jullie talen en jullie kleuren. Dat is zeker een teken voor wie begrijpen.
    23. En nog een teken van Hem : Jullie slapen in de nacht en overdag gaan jullie op zoektocht naar Zijn overvloed. Dat is zeker een teken voor een volk dat luisteren wil.
    24. En nog een teken van Hem : Hij toont je de bliksem, angst en hoop, en Hij laat uit de hemel water neerdalen. Zo doet hij het land herleven na de dood. Dat is zeker een teken voor een volk dat begrijpen wil.
    25. En nog een teken van Hem : Het voortbestaan van hemel en aarde door Zijn leiding. Dan zal Hij je met een lokroep wegroepen van de aarde. En zie dan zul je gaan.
    26. En van Hem is iedereen in de hemel en op aarde iedereen gehoorzaamt Hem.
    27. Hij is het die het scheppen begint en dat dan nog een keer doet. En voor Hem is dat gemakkelijk. En Hij is het meest verheven Voorbeeld in de hemel en op aarde. En Hij is de Machtige, de Wijze.
    28. Hij toont jullie een voorbeeld uit jullie eigen omgeving : Er zijn er bij de leiders van jullie hand die een deel krijgen uit hetgeen Wij jullie schenken opdat jullie gelijk zouden kunnen worden. Zijn jullie over hen zo bezorgd als jullie bezorgd zijn over jezelf? Zo geven wij uitleg (over) de tekenen aan een volk met verstand.
    29. Maar nee de onderdrukkers volgen hun lusten zonder enige kennis. Wie is een gids voor wie God liet verdwalen en wie zal voor hen bij de helpers zijn?
    30. Sta dus op en richt je naar de rechtvaardige levenswijze volgens je natuurlijke aanleg zoals God die schiep in de mensen. Verander God’s schepping niet. Dat is de oprechte / opstandige levenswijze maar, de meeste mensen verstaan dat niet.
    31. Keer je naar Hem en vrees Hem en onderhoud het gebed en wees niet bij de concurrentenendienaars.
    32. Zoals zij die verdeeldheid brengen in de levenswijze die sekten vormen. Ieder groepje alleen voor zichzelf.
    33. En als tegenslag dan de mensen treft dan roepen ze tot hun Heer en keren ze zich naar Hem. En daarna, ziedaar, Hij toont hen Barmhartigheid. Ziedaar, dan zijn er sektes bij hen die voor hun Heer concurrenten (afgoden) verzonnen.
    34. Ze verwerpen ondankbaar wat Wij hen schonken maar ondertussen genieten ze er wel van. Binnenkort zullen ze wel beseffen.
    35. Of zonden we hen dan een autoriteit die hen vertelde over hun concurrenten voor Hem?
    36. En als Wijde mensen barmhartigheid laten proeven, dan verheugen ze zich daarin. Maar als onheil hen treft door de daden van hun handen, kijk ze dan eens wanhopen.
    37. Zien ze dan niet dat God de voorzieningen verruimt voor wie Hij wil, of ze juist minder maakt? Daarin zijn zeker tekens voor een volk dat vertrouwt.
    38. En geef je naaste waar die recht op heeft. En de arme en de migrant. Dat is het goede voor wie verlangend uitzien naar Gods Aangezicht. En zij zijn het die zullen slagen.
    39. En hoeveel je ook verdient met rente, met het doen groeien van menselijke rijkdom, die groeit niet volgens God. Maar wat je bijdraagt als zakaat, uit verlangen naar Gods Aangezicht, dat zal blijven toenemen.
    40. God. Hij is degene die jullie schept en jullie dan onderhoudt en jullie dan doet sterven en jullie dan doet leven. Is er bij die concurrenten iemand die dat allemaal kan doen? Geprezen en verheven is Hij, hoog boven al die concurrenten.
    41. Corruptie is overal doorgedrongen op het land en op de zee. Het loon voor wat mensenhanden aanrichtten. Zo proeven ze een deel van de gevolgen van hun daden opdat ze zich zouden bekeren.
    42. Zeg : reis rond over de aarde en onderzoek wat er gebeurde met jullie voorgangers. De meesten van hen dienden concurrenten.
    43. Richt dus je blik op de rechtopstaande / opstandige levenswijze voor de dag komt die niemand kan tegenhouden behalve God. Die dag zullen zij versplinterd worden.
    44. Wie verwerpt zal zelf verworpen worden. En wie het goede doen, dat is voor henzelf een goede voorbereiding.
    45. Hij beloont hen die vetrouwen en het goede doen uit Zijn overvloed. Hij houdt echt niet van de verwerpers.
    46. En nog een teken van Hem : Hij zendt de wind  als brenger van goed nieuws en om jullie te doen proeven van Zijn Barmhartigheid, en opdat de schepen juist varen door Zijn leiding, en opdat jullie zouden zoeken naar Zijn overvloed, en opdat jullie dankbaar zouden zijn.
    47. Echt waar : wij zonden vroeger reeds boodschappers naar hun volk. Ze kwamen tot hen met bewijzen. Toen rekenden Wij af met de misdadigers. En het is Onze plicht om hulp te bieden aan de vertrouwenden.
    48. God. Hij is het die de wind zendt om de wolken te stapelen en deze dan verspreidt over de hemel zoals Hij het wil. En dan breekt Hij ze in stukken zodat jullie regen zien ontstaan uit hun midden. En dan doet Hij die neerdalen op wie Hij wil van Zijn dienaren. Zie dan hoe verheugd die dan zijn.
    49. En er waren er voor Hij ze gestuurd had naar hen die toen wanhoopten.
    50. Kijk dus naar het effect van Gods Barmhartigheid, hoe Hij het land laat leven nadat het dood was. Hij zal zeker leven geven aan de doden. En Hij heeft alle dingen in Zijn macht.
    51. En als we wind zenden en ze zien alles geel worden dan blijven zij daarna verwerpen.
    52. Dus jij kunt inderdaad de doden niet laten horen en de doven niet laten horen naar de oproep wanneer zij zich ervan afkeren.
    53. En jij kunt de blinden niet wegleiden uit de dwaling. Je kunt niemand laten horen behalve zij die vertrouwen op de tekens van God zodat ze zich overgeven.
    54. God. Hij is het die jullie schiep zwak en machteloos. Daarna deed Hij uit machteloosheid kracht ontstaan. Daarna deed Hij uit kracht machteloosheid ontstaan en grijze ouderdom. Hij schept zoals Hij wil. En Hij is de Wetende, de Machtige.
    55. En die dag zal komen, dat moment. De misdadigers zullen zweren dat ze daar slechts een goed uur verbleven. Maar daarin vergissen ze zich.
    56. En dan zullen ze spreken, zij die inzicht en vertrouwen kregen. Waarlijk jullie bleven bij Gods boek tot aan de Dag van de opstand. Wel, dit is de Dag van de Opstand, maar jullie wisten het niet.
    57. Dus op die Dag zullen de onrechtvaardigen niets hebben aan hun uitvluchten en er zullen voor hen geen excuses meer baten.
    58. Waarlijk, Wij tonen de mensheid in deze Qur’an van alle soorten voorbeelden. Maar wanneer je hen een teken toont, dan zullen de verwerpers zeggen dat jullie niets anders dan vervalsers zijn.
    59. Daarom verzegelde God de harten van diegenen die niet weten.
    60. Heb dus geduld. Zeker de belofte van God is waarheid. En laat je niet in de war brengen door de onzekeren.

De bekering van een Aartsbisschop

Een conservatieve, gehoorzame aartsbisschop

De jonge Oscar Arnulfo Romero was een vrome en ijverige priester. Het zou een understatement zijn om hem “een tikkeltje conservatief” te noemen. Hij was een uiterst gehoorzaam lid van de katholieke kerk die, zonder er zich veel vragen bij te stellen, braaf deed wat zijn oversten van hem verlangden. Hij was bang van vernieuwing, bang van verandering, bang van alles wat zijn wereld door mekaar zou kunnen schudden.

Hij was uiterst bevreesd voor de bevrijdingstheologie, de nieuwe Latijns-Amerikaanse opstandige invulling van het Christendom die opriep om radicaal te kiezen voor de armen en tegen het machtsmisbruik van de heersende rijke klasse. Hij had het moeilijk met de radicale keuze die de Latijns-Amerikaanse bisschoppen hadden gemaakt in Medellín in 1968, een keuze om net als de God van Mozes oog te hebben voor het lijden van de slaven en oor te hebben voor hun zuchten en hun kreten, maar ook voor hun droom van een andere wereld. Al dat nieuwe gedoe rond bevrijding van alle vormen van slavernij maakte hem ongerust. Hij had liever dat de dingen bleven zoals ze altijd al geweest waren. Volgens de jonge priester Romero was het niet de taak van priesters, en nog veel minder van bisschoppen, om de confrontatie aan te gaan met de heersers en hun machtsstructuren. Het christendom moest juist een verzoenende rol spelen en de armen en de rijken in liefde met elkaar verbinden.

Precies omwille van die terughoudendheid en die afkeer van de bevrijdingstheologie werd Romero op 23 februari 1977 door het Vaticaan benoemd als aartsbisschop van San Salvador. De top van de katholieke kerk zag in deze conservatieve priester de ideale persoon om in El Salvador de opstandige basisgemeenschappen, de progressieve priesters, de rebelse boerenbewegingen, de beweging van christenen voor het socialisme… klein te krijgen. Ze dachten dat hij deze nieuwe bevrijdende geest wel tot bedaren zou kunnen brengen.

Alles begon ook zoals de kerkleiders in het Vaticaan hadden gepland. Romero droeg braaf missen op, riep rebelse priesters tot de orde, gaf af en toe eens een preek waarin hij al dat progressieve gedoe afbrak en zei dat die opstandige geest van bevrijding nergens goed voor was. Terwijl de doodseskaders van de heersende rijke klasse hun best deden om de lichamen van de revolutionairen te vermoorden, probeerde Romero vanuit zijn aartsbisschoppelijk paleis de revolutionaire geest uit te moorden. Zoals zovele miljoenen priesters en bisschoppen voor hem, was hij een dealer van spirituele opium geworden die een versie van de godsdienst aan de man bracht die geen ander doel had dan de geesten te verdoven. Daar waar zijn opium niet sterk genoeg bleef te zijn, deden de kogels van de paramilitairen de rest van het werk.

Op 28 februari 1977 komt de bevolking van San Salvador in opstand tegen de massale fraude bij de verkiezingen. De heersers beslissen om het leger in te zetten tegen de bevolking en er vallen honderden doden en duizenden gewonden. Aartsbisschop Romero zwijgt hier echter over. Hij gelooft nog steeds dat het niet de taak is van de Kerk om zich met politiek te bemoeien.

Het bloed van de martelaars

En dan opeens werd alles anders. Op 12 maart 1977 troffen de kogels van de doodseskaders een vriend van hem, de radicaal progressieve priester Rutillo Grande. De moord werd niet onderzocht en er werd zelfs overal hardop gezegd dat Rutillo Grande het zelf had gezocht. Hij had zich maar niet met de armen en hun strijd tegen de rijke heersers moeten inlaten. Hij had zich maar braaf moeten beperken tot bidden, missen opdragen en af en toe wat hulpgoederen verdelen onder de armen.

Voor het eerst voelde Romero de verontwaardiging tot diep in zijn ziel. Waarom werd deze moord op één van zijn vrienden niet onderzocht? Waarom kwam er geen proces? Waarom werden priesters die opkwamen voor de armen, botweg veroord door doodseskaders?

Romero eiste van de regering dat ze een onderzoek zouden instellen naar de moord en hij besloot om vanaf dat moment, tot op het moment dat de moord grondig was onderzocht, alle officiële plechtigheden te boycotten. De aartsbisschop weigerde om nog langer als marionet op te draven bij de officiële feestjes en etentjes van de heersers van zijn land.

Maar met de vragen over de moord op zijn kameraad, kwamen er ook steeds meer lastige, knagende vragen over de toestand van zijn land. Hoe kwam het toch dat de armen zo arm waren en de rijken zo rijk? Waarom worden die rijken in hun rijkdom toch beschermd door de regering, het leger, de politie en de doodseskaders? Waarom worden rebelse priesters vermoord wanneer ze opkomen voor de rechten van de gemarginaliseerden?

Een aartsbisschop bekeerd tot een leven als christen

De aartsbisschop was op dat moment bijna 60 jaar. Hij was al jaren een beetje vastgeroest op spiritueel en religieus gebied. Hij had zijn eigen geloof en zijn eigen beleving van het christendom al jaren niet meer in vraag gesteld. Maar de moord op één van zijn vrienden, enkel en alleen omdat die de uitbuiting en de onderdrukking van de armen van El Salvador in vraag had gesteld, was voor Romero de aanleiding van een diepe bekeringservaring. Het bloed van de martelaren werd een zalf voor zijn ogen. Hij was niet langer blind voor het onrecht, de uitbuiting en de onderdrukking. Hij kon eindelijk helder en duidelijk de klassenverhoudingen zien die in zijn land in de laatste jaren al duizenden mensen hadden vermorzeld en vermoord.

Oscar Arnulfo Romero, katholiek aartsbisschop van San Salvador en tot voordien een conservatieve pion in het machtsspel van de katholieke kerk en de heersende klasse van zijn land, bekeerde zich. Hij veranderde niet van godsdienst, dat is niet het soort bekering waar de God van de bevrijding de mensen toe oproept. Hij vond eindelijk terug aanknoping bij de rebelse traditie van opstandelingen als Mozes, Elia, Johannes en Jezus. Hij bekeerde zich om eindelijk een echte katholieke bisschop te worden. Iemand die, geïnspireerd door het voorbeeld van Jezus en de profeten, opkwam voor de armsten onder de armen, voor de gemarginaliseerden, de onderdrukten en de uitgebuiten.

Het werd voor Romero steeds duidelijker dat ook hij niets anders kon dan een keuze maken. Wie niet bewust de kant kiest van de onderdrukten en de uitgebuiten, kiest de kant van de onderdrukkers en de uitbuiters. Zijn geweten riep hem luider en luider tot de orde. Uiteindelijk kon hij geen kant meer uit. “Als Rutillo is vermoord omdat hij opkwam voor het recht van de armen, dan is dat precies wat ik vanaf nu zal doen.”

De moord op zijn goede vriend was slechts het begin geweest van Romero’s bekering. Door zich steeds bewuster vragen te stellen bij de uitbuiting van de armen, was het op den duur voor hem onhoudbaar geworden om niet radicaal hun kant te kiezen. En hoe meer hij zijn leven en zijn religieuze beleving verbond met die armen, hoe radicaler zijn bekering werd. Hij begreep meer en meer wat de “voorkeursoptie voor de armen” in het christendom echt betekende. Hij deelde in hun frustraties en hun lijden. Hij deelde in hun hoop en in hun strijd. Hij riep hen op om op te staan tegen hun onderdrukkers.

Vanaf dan werd Aartsbisschop Romero als een profeet voor zijn arme landgenoten. Hij werd de stem van de stemlozen. In hun naam klaagde hij het structurele onrecht aan. Hij riep de armen op om zich te verenigen en zich te verzetten. Hij riep de rijken op om zich, net als hij zelf, te bekeren en de kant van de onderdrukten te kiezen. Samen met de uitgebuite boeren en arbeiders en met de armen in de sloppenwijken, droomde hij van een heel nieuw christendom, van een heel nieuwe wereld gebouwd op gerechtigheid, solidariteit, vrijheid en vrede.

Met zijn geopende ogen zag hij nu hoe de armen van zijn land dezelfde armen waren die door Jezus destijds waren opgeroepen om op te staan. Hij zag in de vermoorde lichamen van de martelaren van zijn tijd, het gekruisigde lichaam van Jezus terug. Hij hoorde met zijn geopende oren de jammerkreten van de slaven op dezelfde manier waarop de God van Mozes die had gehoord. Hij werd voor de armen als een profeet van de bevrijding, maar zei zelf dat het juist de armen waren die voor hem een profeet waren geworden. Zij waren het die hem de stem van God lieten horen. “Met mensen als hen is het niet moeilijk om een goede herder te zijn.”

Door zijn bekering kon Romero eindelijk dat zien wat God al altijd had gezien: de armen, de uitgebuiten en de onderdrukten, hebben de kracht in zich om zelf de hoofdrol te spelen in het heldhaftig verhaal van hun bevrijding. De armen zelf kunnen doorheen hun strijd de noodzakelijke structurele veranderingen teweeg brengen in het land. Zij, en niemand in hun plaats, kunnen Gods nieuwe wereld opbouwen.

De nieuwe mens Oscar Romero deed er ook alles aan om ook zijn kerk te hervormen. De piramidale top-down structuur van de kerk moest verdwijnen. De kerk moest opnieuw, zoals in de tijd van Jezus en zijn leerlingen, een gemeenschap van vrienden en kameraden worden. De priesters en bisschoppen moesten niet langer de leiders van de kerk zijn, maar juist de ondersteunende dienaars van de gemeenschap. Overleg en dialoog werden belangrijk, bevelen en macht verdwenen meer en meer. Voor hij een brief schreef of een toespraak gaf, overlegde de bekeerde Romero altijd eerst met de armen in zijn omgeving.

De bekeerde aartsbisschop had God op een heel nieuwe manier leren kennen. Hij had begrepen dat de God van de Bijbel, de God van Abraham, Mozes, Elia en Jezus, ook altijd opnieuw de God van de armen was.

Als christen geloof ik niet in de dood zonder de heropstanding

Sinds zijn bekering was Romero echter een gevaar geworden voor de belangen van de rijke heersers van het land. De economische, politieke en militaire elite zag in hem een hindernis voor hun politiek van uitbuiting en onderdrukking. Ook voor de kerkleiders in het Vaticaan was hij een last geworden. Zij hadden gehoopt dat die Romero een gehoorzame conservatieve pion in handen van de machthebbers zou zijn, iemand die de macht van Rome zou verdedigen tegen die lastige bevrijdingstheologen. Nu was Romero echter zelf radicaal aan de kant van het uitgebuite en onderdrukte volk gaan staan en steunde hij juist hun verzet tegen die macht.

Het duurde dan ook niet lang voor ze ook hem in alle media verdacht begonnen te maken. Niet veel later kwamen ook de doodsbedreigingen en uiteindelijk smeedden ze plannen om hem daadwerkelijk te vermoorden.

Niet lang voor ook hij als martelaar werd vermoord door de paramilitairen van de economische en politieke elites van zijn land, zei de bekeerde Romero: “Pero debo decirles que como cristiano no creo en la muerte sin resurrección. Si me matan, resucitaré en el pueblo salvadoreño.” (Maar ik moet hen vertellen dat ik als christen niet geloof in de dood zonder heropstanding. Als ze mij doden, zal ik opstaan in het Salvadoreense volk.)

In maart 1980 droeg Romero een mis op in San Salvador. Hij riep in zijn preek de christelijke militairen van El Salvador op om niet langer blind gehoorzaam te zijn aan de bevelen van hun regering. Als de heersers hen opriepen om anderen te vermoorden, dan moesten christenen weten dat het hun plicht was om deze goddeloze bevelen naast zich neer te leggen. Deze oproep tot soldaten om de bevelen van hun oversten te negeren was een zoveelste oproep tot verzet. Voor de heersers was het een druppel die hun emmer deed overlopen. Deze man mocht niet blijven leven.

De dag erna was hij in een ziekenhuis waar kankerpatiënten werden behandeld om ook daar een mis op te dragen. Het evangeliefragment van die dag kwam uit het Johannesevangelie :
“Jezus antwoordde hun: “Het uur is gekomen, dat de Mensenzoon verhoogd zal worden. Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: als de graankorrel niet in de aarde valt en sterft, blijft hij alleen: maar als hij sterft, brengt hij veel vrucht voort. Wie zijn leven bemint, verliest het, maar wie zijn leven in deze wereldorde veracht, zal het ten eeuwigen leven bewaren. Wil iemand Mij dienen, dan moet hij Mij volgen; waar Ik ben, daar zal ook mijn dienaar zijn. Als iemand Mij dient, zal de Vader hem eren. “(Johannes 12:23-26)

Toen Oscar Arnulfo Romero, de bekeerde aartsbisschop van San Salvador en de levende heilige van de armen en onderdrukten van heel het land El Salvador, dit stuk evangelie had voorgelezen en erover had gepreekt, ging hij terug bij het altaar staan om de mis verder te zetten.

“Deze heilige mis, de eucharistie, is op zichzelf al een daad van vertrouwen. Als christenen vertrouwen we erop dat tijdens die ogenblik de hostie, gebakken uit graan, getransformeerd wordt in het lichaam van hem die zichzelf opofferde voor de bevrijding van de wereld en dat de beker met wijn getransformeerd wordt in het bloed dat de prijs van onze verlossing was. Moge dit getormenteerde lichaam en dit bloed dat voor mensen werd vergoten, ons voeden zodat ook wij ons lichaam en ons bloed zouden kunnen geven om te lijden en pijn te verdragen net als Christus. Niet voor onszelf, maar om gerechtigheid en vrede te stichten voor ons volk.”

Een paar seconden later werd Romero dodelijk getroffen door een kogel. Zijn lichaam werd, net zoals het lichaam van miljoenen opstandelingen voor hem, door de militairen van de heersers vermoord. Maar net als Jezus, Hoessein, Muntzer en miljoenen andere vermoorde rebellen was deze dodelijke aanslag niet voldoende om hem het zwijgen op te leggen. Zoals hij zelf had voorspeld was zijn opstandige geest springlevend in de strijd van de onderdrukten in El Salvador. Tot op de dag van vandaag wordt de bekeerde aartsbisschop Oscar Arnulfo Romero door miljoenen Salvadorianen geprezen en leeft hij verder in hun verzet tegen uitbuiting en onderdrukking.

Ook hij herinnert ons, iedere keer dat we hem opnieuw zien opstaan in het verzet van de armen, aan het mysterie van het martelaarschap. De heersers kunnen alleen de lichamen van de rebellen vermoorden, hun revolutionaire geest blijft eeuwig leven in de voortgezette strijd van hun kameraden.

Compañero Oscar Romero: Presente para siempre!

Amen

Islam als geëngageerde overgave

(Deze tekst van de feministische theologe Amina Wadud verscheen eerder in het engels op deze website en werd door de redactie van de zine-reeks “Jihad, strijd voor een betere wereld” in het Nederlands vertaald)

Wij moslims weten dat het concept ‘Islam’ het belangrijkste aspect is van hoe we onszelf begrijpen. Een Moslim of een Moslimma is iemand die zichzelf overgeeft aan Allah. Vaak vertalen we dit woord met ‘onderwerping’, maar de betekenis van het concept ‘Islam’ is nochtans pro-actief, spiritueel rijp en dynamisch. We zouden het beter vertalen als ‘geëngageerde overgave’.

Voor geëngageerde overgave is een actieve, bewuste deelname van ons hart nodig, een deelname aan onze sociale levens, onze familielevens, onze economische levens, onze levens in de gemeenschap, onze politieke levens… door een hart dat steeds open staat voor de wil van Allah en dat die wil van Allah op de eerste plaats zet. Wanneer we Islam met ‘onderwerping’ vertalen, dan lijkt er van een wil geen sprake meer, maar wie zich uit eigen wil onderwerpt aan de wil van Allah, engageert zich daarmee. Het is een actieve, zelf gekozen vorm van overgave.

Ook het baren van nieuw leven is een daad van geëngageerde overgave

Ik wil hierover praten vanuit het perspectief van een vrouw, beginnend met een belangrijk deel van het leven van een vrouw: nieuw leven baren. Een vrouw draagt haar kind negen maanden lang onder haar hart. Wat ze ook eet, het kind eet het ook. Ze let op haar gezondheid, want het is ook de gezondheid van haar kind. De frisse lucht die ze inademt, wordt de adem voor het kind. Als ze zorg draagt voor zichzelf, emotioneel en spiritueel, dan is dat voor het welzijn van het kind. Ze draagt het kind, negen maanden lang, en dit is een daad van overgave. Ze geeft zich over aan de wil van Allah. Dit is een wonderbaarlijke overgave. De moeder kan niet even een dagje rust nemen. Ze kan haar kind niet naast zich neerleggen op het bed en zeggen “Vandaag zal ik eventjes niet zwanger zijn.”

Wat nog belangrijker is, ze mag zich aan dat kind niet vastklampen wanneer die periode van negen maanden voorbij is. Ze moet ook haar kind overgeven aan de wil van Allah. Net zoals het de wil van Allah was dat ze het kind negen maanden bij zich droeg, moet ze zich nu engageren wanneer het tijd is om het kind te baren. Ze mag het niet langer bij zich houden. Als ze dat wel doet, dan zullen zij en het kind daar aan sterven. Ze moet zich engageren, het kind overgeven en zo de meest intieme band beëindigen.

Ook het baren is een daad van geëngageerde overgave. Iedere barenswee heeft zijn functie. De buik verstrakt, de baarmoeder opent zich, zodat het kind in de wereld kan komen. Als de vrouw zich tegen deze weeën verzet, zal de pijn niet alleen toenemen, het zal ook de baby remmen in zijn natuurlijke drang om te leven. Ze moet zich overgeven aan het baren. Ze moet zich concentreren en afleiding vermijden. Ze moet bewust denken aan Allah, aan het werk waar ze mee bezig is, dat is niets anders dan dhikr, het gedenken van Allah. Ze moet zich op zo’n manier overgeven aan de natuur van het baren dat het kind zonder problemen geboren kan worden.

De Erbarmende, de Barmhartige

Dit beeld van een vrouw die een kind maanden lang onder haar hart draagt om het dan over te geven aan de wereld, van haar bewuste medewerking aan het baren, tegen de pijn van de weeën in, dat alles is een mooi voorbeeld van geëngageerde overgave. Deze geëngageerde overgave weerspiegelt tegelijk ook Allah, die zichzelf in ieder hoofdstuk van de quran (op één na) definieert als “ArRahman ArRahim” (de Barmhartige, de Mededogende).

Hij is ArRahman. Hij is Barmhartigheid. Hij is Ultieme Genade. Zowel het woord “rahman” als het woord “rahim” komen van dezelfde wortel die “baarmoeder” betekent. Op die manier wil Allah ons prikkelen om onze geëngageerde overgave te begrijpen. Zoals Hij ons doet ontstaan in Zijn Geest, baart Hij ons ook in deze wereld.

Soms brengt de Rabubiyya van Allah, Zijn Zorgende, Voedende Liefde, ons ook dichter bij elkaar. Ons begrip hiervan wordt het best uitgedrukt door de ervaring van een vrouw, die negen maanden lang haar kind onder haar hart draagt, om het daarna te laten gaan.

In Soerah al-Sharḥ zegt Allah:

بسم الله الرحمن الرحيم

ألم نشرح لك صدرك

ووضعنا عنك وزرك

الذي أنقض ظهرك

ورفعنا لك ذكرك

فإن مع العسر يسرا

إن مع العسر يسرا

فإذا فرغت فانصب

وإلى ربك فارغب

In naam van God, de Barmhartige, de Erbarmer

Hebben wij jouw borst dan niet voor jou verruimd

en de zware last weggenomen

die op je rug woog?

En verhoogden wij jouw reputatie niet?

Dus zie, bij moeilijkheden komt er gemak.

Zie, bij iedere moeilijkheid komt er gemak.

Wanneer je het harde werk hebt gedaan

Wend dan je aandacht tot je Heer.”

(94:1-8)

 

“Hebben wij jouw hart dan niet versterkt en de zware last die op je woog verlicht/weggenomen? En hebben we jou niet doen opstaan in waardigheid? En zie, bij iedere hindernis komt er verlichting. Inderdaad, iedere moeilijkheid wordt gevolgd door gemak. Wanneer je je plicht hebt gedaan, blijf dan verder steven en keer je vol liefde tot de Zorgende Heer.”

God geeft ons een beeld van hetzelfde idee. We weten dat Allah nooit zomaar iets herhaalt. Herhalingen dienen om iets duidelijk te maken. “Inderdaad, iedere moeilijkheid wordt gevolgd door gemak.” Dit is een deel van de geëngageerde overgave in het dagelijks leven. Soms is dit moeilijk, soms gemakkelijk. Zo lang we op aarde zijn, zullen we de noodzaak voelen om ons te engageren, om ons over te geven. Allah garandeerde ons dat onze levens ten allen tijde geëngageerd zullen zijn in moeilijkheden en in gemak. De natuur van wie waarlijk Moslim is, is dat hij/zij zich steeds vol overgave engageert, of dat nu moeilijk is of makkelijk.

Bewust engagement

De woorden uit de Quran herinneren ons er ook aan dat we niet te snel tevreden moeten zijn als alles haast vanzelf gaat. We moeten ons steeds bewust blijven engageren en ons met open hart overgeven aan Allah. Op die manier wordt onze geëngageerde overgave een deel van ons dagelijks leven en gaan we het nooit vanzelfsprekend vinden dat alles maar zijn gangetje gaat. Wanneer we een overwinning behaald hebben in ons engagement, in onze strijd tegen apartheid, dan betekent dat nog niet dat de strijd voorbij is. De strijd blijft voor eeuwig verder gaan.

Ook het huwelijk is een belangrijk deel van het leven van een Moslim. De Profeet (vzmh) zei: “Het huwelijk is de helft van de religie.” Soms begrijpen we dit verkeerd. We denken dat we, als we maar getrouwd zijn, voor de rest niet veel moeten doen. Maar als het huwelijk echt de helft van de religie is, dan is het ook de helft van onze strijd om onszelf te engageren en over te geven aan Allah. Wanneer de moeilijkheden voorbij zijn, moeten we blijven streven. We blijven streven omdat onze Heer ons doel is, zoals we lezen in de Quran. Zolang we mensen zijn, blijven we steeds streven om een dieper inzicht te krijgen in het Goddelijke. Aangezien dit een voortdurend proces is en aangezien ons doel Allah is, zijn we hier nooit klaar mee.

Onze geëngageerde overgave blijft altijd en overal voortduren. We moeten leren om ons gezin en ons huwelijk te zien als deel daarvan. We moeten niet denken dat wanneer de nikah (huwelijksceremonie) eenmaal achter de rug is, dat die helft van onze religie dan definitief in orde is en we ons dus weer op onze jobs, onze zaken of ons politiek werk kunnen storten. We moeten in tegendeel voor onze families zorgen, ons gezinsleven zien als de helft van onze overgave en ons engagement. Ons gezinsleven is de helft van onze strijd om ons hier op aarde aan de wil van Allah over te geven.

Jouw partner – vrouw of man – is iedere dag een nieuwe persoon. Ook dat is een onderdeel van onze geëngageerde overgave. Als hij of zij iedere dag verandert, dan moet jij je engageren om haar of hem iedere dag opnieuw te leren kennen. Er is een graad van bewustzijn nodig om hem of haar met respect te behandelen. Soms denken we dat we steeds weten wat zij of hij zal zeggen of doen, soms luisteren we niet eens meer. Daardoor horen we haar of hem soms niet eens.

Overgave in het dagelijks leven

Geëngageerde overgave binnen het gezin, betekent ook dat we iedere dag opnieuw naar onze partner moeten komen in het besef dat ze zijn wie ze zijn: iedere dag iemand nieuw. Ook zij hebben hun Islam nog niet ten volle gerealiseerd. Ook zij proberen zich geëngageerd over te geven en wij moeten ze zo behandelen. We moeten niet veronderstellen dat ze vandaag hetzelfde zijn als morgen. Allah daagt hen namelijk ook uit tot engagement en overgave, stelt hen en hun Islam ook op de proef. Misschien lukt hen dat vandaag zelfs beter dan morgen.

Een belangrijk aspect van onze geëngageerde overgave in ons gezin, een aspect van deze helft van de religie, is dat we die relatie met onze partner iedere dag opnieuw benaderen met engagement, met overgave, met open hart en geest. Onze geest engageert zich om onze partner telkens opnieuw te accepteren en te respecteren als steeds veranderende persoon. Met een open hart kunnen we die persoon blijven liefhebben en ons engageren om die persoon de liefde en de zorg te geven die zij/hij nodig heeft. Allah zegt in Qur’an:

ومن آياته

أن خلق

لكم من أنفسكم

أزواجا

لتسكنوا إليها

وجعل بينكم

مودة ورحمة

“En bij Zijn tekens is

dat Hij geschapen heeft

voor jullie uit jullie midden

geliefden

zodat jullie rust zouden vinden.

En tussen jullie bracht Hij

tederheid en barmhartigheid.”

(30:21)

Daar hebben we die rahmah opnieuw. Rahmah wordt verondersteld één van de kenmerken te zijn van onze geëngageerde overgave in onze gezinslevens. We mogen de ander niet als iets vanzelfsprekends gaan beschouwen. We zouden moeten proberen om onze liefdevolle zorg steeds uit te breiden. Denk aan het beeld van de moeder – liefde is zowel bij zich dragen als loslaten. Ik moet de andere persoon niet opleggen hoe die zijn/haar leven moet leiden. Ikzelf, ook maar gewoon een mens, moet die persoon toelaten om zelf het leven te ervaren. Ik moet die persoon laten gaan, ook al zal die soms vallen. Het is precies hetzelfde als met mijn kinderen. Ik kan hun levens niet in hun plaats leven. Ik moet hen opvoeden, maar ik moet hen ook laten gaan zodat ze zich zelf, op hun manier, geëngageerd leren overgeven.

Leren luisteren, respecteren, liefhebben en verzorgen

We mogen nooit denken dat een huwelijk ons het recht geeft om baas te spelen over het leven van een andere persoon. Het huwelijk is de helft van de religie, het is de helft van ons bewust engagement als Moslims, van onze overgave aan de wil van Allah. Er is meer voor nodig dan een paar snelle bevelen aan het begin of het einde van de dag. We moeten leren luisteren en horen, respecteren en waarderen, liefhebben en verzorgen. We moeten ons engageren tot overgave, we moeten Moslim zijn.

Het is niet omdat we de ander onvoorwaardelijk willen accepteren, dat we geen fouten meer kunnen maken. We zullen sowieso dagelijks fouten maken en we vragen Allah om ons te vergeven zoals beloofd. Allah heeft de mogelijkheid om dat te doen. Evenzo is het voor ons mogelijk om als onderdeel van onze geëngageerde overgave, anderen te respecteren en te begrijpen dat ze, ook al maken ze vandaag misschien fouten, deze tekorten morgen misschien kunnen rechtzetten.

Ons huwelijk moet dus in teken staan van ons engagement tot overgave. We moeten er met heel ons bewustzijn en met volle overgave midden in staan. We weten dat het mogelijk is dat deze moeilijke taak op een succesvolle manier volbracht kan worden, dat het een vervolmaking van onze Islam kan worden.

Ik ben hier om jullie en mezelf te herinneren dat het de taak van iedere Moslim is om zich voortdurend te engageren tot overgave en dat we dat soms wel eens vergeten.

Moesten we – ooit – vergeten dat we bewust uitgenodigd zijn tot een geëngageerde overgave, weet dan dat Allah ons niet vergeet. Allah is er altijd voor ons, accepteert onze du’a (smeekbeden) altijd en aanvaardt iedere poging van ons om ons te engageren tot overgave aan Hem.

Het beslissend belang van basisgroepen

(Toespraak door priester en bevrijdingstheoloog Leonardo Boff voor een bijeenkomst van basisgemeenschappen in Brazilië. In het Nederlands vertaald en bewerkt door Herman Hendrickx van het Bijbelcollectief van Christenen voor het Socialisme)

De basisgroepen zijn vandaag de dag een nieuwe verschijningsvorm van het christendom op wereldschaap. Men vindt ze in alle werelddelen en in alle kerken. Volgens de laatste onderzoeken (in de jaren 1990) zin er ongeveer honderdduizend.Na de armoedebeweging in de dertiende eeuw en de Reformatie in de zestiende eeuw vormen zij ongetwijfeld het meest betekenisvolle verschijnsel in de geschiedenis van het christendom. De basisgroepen zijn van beslissend belang om te komen tot een ontmoeting van het christendom met de verschillende culturen en tot een alternatief voor de machtsuitoefening in de kerk.

Ontstaan van de basisgroepen

De basisgroepen ontstonden vanuit het samengaan van drie stromingen: het ontstaan van een gemeenschapsgeest, het opkomen van lekenbewegingen binnen het kerkinstituut, het ontstaan van een bevrijdingsbeweging.

Gemeenschapsgeest

De basisgroepen maken deel uit van een veel omvattender beweging die op zoek is naar meer gemeenschapsleven. De huidige samenleving is massaal geworden. Gemeenschapsbanden zijn opgelost, mensen zijn nummers geworden in een productie- en consumptieproces. Als weerstand daartegen ontstonden allerwegen basisgroepen, verbanden die als karakteristiek hebben dat zij mensen weer een gezicht geven, een eigen plek en een eigen naam. De basisgroepen ontsproten uit de menigte die de kerken vult. Kerken waarzij niets te vertellen hebben maar slechts consumenten zijn van de markt van symboolgoederen. In de basisgroepen hervinden deze gelovigen het charisma van de broederschap en een organisatievorm voor de christelijke gemeenschap.

Lekenbeweging

In de jaren zestig besloot de kerk van Latijns-Amerika een uitweg te zoeken uit de zware crisis van het priestertekort. Zij begon ruimte te geven aan de leken. Zij bevorderde het gemeenschappelijk lezen van de bijbel via een methode die revolutionair bleek te zijn. Over het algemeen ontstonden de basisgroepen doordat een of andere pastoor of religieuze begon te werken onder het volk. Daaruit groeide dan een groepje deelnemers aan de gemeenschappelijke bijbellezing. In het licht daarvan ontdekten zij een rol te kunnen spelen in de maatschappij. De nieuwe wijze van kerk-zijn ontstond dus op grond van het aloude kerkmodel.

Bevrijdingsbeweging

Een derde factor die leidde tot het ontstaan van basisgroepen is van sociale aard: de bevrijdingsbewegingen die eveneens dateren van de jaren zestig. In heel Latijns-Amerika gingen de armen zich toen organiseren in vakbonden, in politieke partijgroepen, in volksbewegingen en zelfs in guerillagroepen. De armen pikten niet langer hun armoede en hun onderdrukking in passiviteit. Christenen begonnen te begrijpen dat hun sociale bevrijding een onderdeel was van hun totale bevrijding door Jezus Christus. Zij begrepen dat zij binnen deze sociale beweging geen eigen plan hoefden uit te werken, maar dat het hun taak was zich erbij aan te sluiten. Zij deden dit wel op een kenmerkende manier omdat zij konden putten uit hun geloofsrijkdom.

Het kan niet ontkend worden dat er een historisch-culturele band bestaat tussen de kerkelijke macht en de heersende sociale machten. Met de basisgroepen is de sociale fundering van de kerk anders geworden. Als netwerk van gemeenten heeft de kerk de populaire sector aanvaard. De gemarginaliseerden moeten niet langer het object zijn voor acties van politiek populisme of van caritatieve pastoraal. Zij zijn dragers van eigen actie en van hun eigen sociale en religieuze bevrijdng.

Nieuw kerkmodel

Binnen de vier pijlers die elk kerkmodel schragen, zien wij vernieuwingen die door de basisgroepen zijn ingevoerd.

Woord

De leden van de gemeenschap maken zich het commentaar op en het nadenken over de bijbel eigen. Zo leren zij na te denken over levensproblemen door de confrontatie van woord en leven en zich daarmee te wenden tot de wereld.

Viering

De leden van de gemeenschap zijn zelf de uitvoerders van de sacramentele riten. Zij verstaan de kunst het leven te vieren. Zij tonen grote creativiteit in het bij de tijd brengen van traditionele vieringen zoals de kruisweg, waarin zij eigentijdse martelaren herdenken, de boetevieringen en de bedevaarten. Tegelijkertijd vinden zij nieuwe symbolen uit om de hoop te versterken en het Rijk Gods te ontdekken in de geschiedenis.

Ambtsuitoefening

Naast de officiële ambten ontstaan nieuwe taken en lekenambten, die uitgevoerd worden in groepjes zoals de catechesegroep, de liturgiegroep, de mensenrechtengroep, de bijbelgroep, de gespreksgroep met vakbonden, de groep voor strijd om de woningbouw, om de volksgezondheid, om de straatjeugd. Centraal staat de coördinatiegroep die de verschillende charisma’s en diensten respecteert en tot een geheel maakt. Voor elke taak worden de mensen door de gemeenschap gekozen en er is een directe deelname van allen.

Zending

De gemeenschappen passen zich aan aan wat er leeft onder het volk, in de vakbeweging, in de vrouwenorganisatie, in de partijpolitiek. De gemeenschappen richten ook eigen organisaties op en begeleiden deze in een echt zendingsbewustzijn.

In dialoog met verschillende culturen

De institutionele structuur van de kerk is Europees en Romeins. Zij is niet universeel en zij vloeit in haar huidige vorm zeker niet voort uit het evangelie. Het kerkinstituut zoals het nu organisatorisch in elkaar zit op juridisch, liturgisch en theologisch gebied en ook gevoelsmatig, is het resultaat van toevalligheden van de Europese geschiedenis, van de klassieke Romeinse cultuur, van het feodalisme, van het absolute koningschap, van de machtsstrijd tussen paus en koningen, van de interne religieuze polemieken tussen de kerken sinds de Reformatie en van al de ontwikkelingen in het Europese denken.

Wat hebben wij, mensen van Latijns-Amerika, daar eigenlijk mee te maken? Wat heeft de oorspronkelijke bevolking van het Andesgebergte of van Centraal-Amerika te maken met de decreten van het Concilie van Trente of van Vaticanum I en II?

Wij zijn de vrucht van de ontmoeting van verschillende volkeren en hebben daaruit langzamerhand een nieuwe cultuur opgebouwd. We hebben dan ook het recht om op onze eigen, nieuwe manier uitdrukking te geven aan ons geloof.

De basisgroepen tonen het ontstaansproces en de feitelijke haalbaarheid van een nieuwe christenheid in een volkse gestalte. Zij bevatten wel degelijk Romeinse elementen, maar evenzeer – in het geval van Latijns-Amerika – elementen van de indiaanse cultuur, van de cultuur van de zwarten, van de mestiezen en van de immigranten, en dat allemaal in een geheeld eigen en aparte context.

De verkondiging van het evangelie gebeurde vanuit een Europese culturele en politieke machtspositie. Als de kerk wil uitgroeien tot een wereldgemeenschap, dan moet zij afzien van een imperialistisch missie-begrip. Ingroei in de westers cultuur kan geen voorwaarde zijn om in de kerk aanvaard te worden.

Democratisering van het abmt

Wij zijn niet veroordeeld om tot aan het einde der tijden door te gaan met het Romeins type van kerkorganisatie: piramidaal, macho en alle macht exclusief binnenhoudend in één centrum. Aan de horizon wenkt een ander type, meer overeenkomstig de broederlijke geest van Jezus en meer aansluitend bij de democratische wil der volkeren.

De kerk is absoluut niet wat de ecclesiologie ons leert, namelijk klerikaal van opzet, een korps van priesters en apostelen die een gemeente sticht door woord en sacrament. In haar werkelijke definitie is de kerk een gemeenschap van gelovigen (communitas fidelium), de gemeenschap van hen die de roepstem van Jezus Christus beantwoorden.

De ambten hebben hun plaats in de gemeenschap en de gemeenschap is de plaats waaruit zij ontstaan. Zij zijn als het ware een verdubbeling van de gemeenschap zelf, die in haar geheel priesterlijk is. De gemeenschap is het eigenlijke sacrament.

Uit de evangelische traditie weten we dat de emeenschap voor zichzelf ambten schept en alle diensten die nodig zijn om trouw te zijn aan de boodschap van Jezus. Sommige ambten beantwoorden aan permanente behoeften zoals de prediking, de viering, het scheppen van samenhang tussen gelovigen en ambtsdragers. Andere zijn van voorbijgaande aard, maar daarom niet minder belangrijk, zoals zorg voor misdeelden, verdediging van de menselijke waardigheid, speciale projecten voor de straatjeugd, verkondiging onder gemarginaliseerde groepen (sexwerkers, drugverslaafden, thuislozen), bezieling van de gemeenschap via muziek, dichtkunst, theater, circus en video.

De traditionele gemeente hing bijna helemaal af van de priester. Waar hij ontbrak, stierf de kerk. In het perspectief van de kerk als gemeenschap, bekekent het ontbreken van een priester niet langer de ontbinding van de kerk. De gemeenschap zelf voorziet in het tekort.

Democratie is de wereldse naam voor het christelijk ideaal van broederschap. Dit ideaal bevat waarden zoals tolerantie, geweldloosheid, vernieuwing van de samenleving door middel van een open dialoog. Kortom broederschap en het bewustzijn van de kant van de burgers dat zij een gemeenschappelijke oorsprong delen, eenzelfde levensavontuur en eenzelfde gemeenschappelijke bestemming. Een democratie weet ervoor te zorgen dat eenieder sociaal en politiek zijn plaats heeft in de samenleving. Basisgroepen kunnen een voorbeeld zijn van deze democratische samenhang door de wijze waarop zij zich organiseren en zich naar binnen en naar buiten manifesteren.

Bekering van de institutionele kerk

In Brazilië zijn de basisgroepen erin geslaagd veel kerkelijke bedienaren te winnen voor hun zaak. De meerderheid van de bisschoppen kiest voor dit volksproject. Er werd een nieuw verbond uitgewerkt van belangrijke sectoren van de kerk met de volksmassa. Door haar “voorkeursoptie voor de armen” heeft ook de institutionele kerk erkend dat ze zij aan zij wil staan met de armen. De keuze voor de armen houdt een bekering in van de institutionele kerk door te breken met het klassieke koloniale en neokoloniale verbond met de heersende machten en ze houdt een erkenning in van de historische en evangelische kracht van de armen.

In Brazilië is de institutionele kerk voorstander van de basisgroepen en bevordert zij hun relatieve autonomie. Van hun kant verwelkomen de basisgroepen de bisschoppen en priesters in hun midden. Bisschoppen zijn eenvoudiger mensen geworden, die zich temidden van de basisgroepen leerlingen voelen van het evangelie en van de eenvoudige gelovigen. En de priesters zijn niet degenen die de heilige macht uitdragen, maar die de groepen ondersteunen en dienst doen als schakel tussen de verschillende gemeenten en de officiële kerk.

De spanning ligt over het algemeen niet tussen de institutionale kerk en de basisgroepen, maar tussen personen die de keuze voor de armen serieus nemen en anderen die blijven vasthouden aan het oude verbond van de kerk met de heersende macht.

Bevrijdingstheologie voor ons in Europa (deel 1)

(Fragmenten uit een dialoog met Eugen Drewerman. In het Nederlands uitgegeven in de bundel “Droom mij, God. Bijbelse thema’s met lastige politieke vragen“, uitg. Ten Have , Baarn, 1997)

De Luxe van de Wanhoop

Lieve Zusters en broeders, ik heb me afgevraagd waarom de bevrijdingstheologie uit Latijns-Amerika zo’n aantrekkingskracht uitoefent op ons in de Eerste Wereld. Waarom deze theologie eigenlijk de enige is die mij al vele jaren lang theologisch inspireert. Ik heb me afgevraagd hoe het komt dat plotseling van ver weg een heel ander licht op het evangelie valt, dat er een heel andere vrijheid zichtbaar wordt en er iets verschijnt dat hoop geeft aan ons die in zo’n grote leegte leven. Ik geloof dat onze spirituele situatie gelijk is aan de situatie die mij door een oude Indiaan in de Verenigde Staten als volgt werd beschreven: “Weet u, elke zomer weer komen veel jonge mensen van de universiteiten naar onze reservaten. Dat zijn allemaal arme weeskinderen in spirituele zin. Zij komen om naar wijsheid en inzicht te zoeken, naar iets waarop zij hun leven kunnen bouwen.” Ik geloof dat wij op een of andere manier allemaal tot deze spiritueel verweesde mensen behoren. Wij weten eigenlijk niet waar wij naartoe gaan. Wij weten niet wat ons draagt. Wij zijn onze eigen spirituele traditie kwijtgeraakt. En nog een andere stem, ditmaal uit Latijns-Amerika, over deze situatie in onze eigen wanhoop in Europa. De Nicaraguaanse schrijfster Gioconda Belli zei op een bijeenkomst in Loccum toen zij deze berustende instelling weer eens bespeurde: “Niemand bij ons in Nicaragua kan zich de luxe van de wanhoop onder u onverzadigde Europeanen veroorloven!” Is het dan ook nog een soort luxe als wij geen hoop meer hebben? “Zalig zij die hongeren en dorsten naar gerechtigheid”, lezen we in de Bergrede van Jezus. Van deze zaligheid hebben mensen die het materieel aan niets ontbreekt, het allerminst.

Nu denk ik dat het Nieuwe Testament ons nog altijd kan helpen om dichter bij het thema van een bevrijdingstheologie voor Europa te komen, omdat het in zijn wonderverhalen, zijn genezingsverhalen nooit een totale overwinning, bijvoorbeeld over de Egyptische oogziekte, proclameert, al werden sommige blinden destijds weer ziende. Deze verhalen zijn kleine verhalen van hoop. Het zijn verhalen van bevrijding, verhalen van het vrij worden van angst en machteloosheid. Verhalen die zijn verbonden met Jezus en die binnen de Jezusbeweging werden doorverteld. Destijds konden alleen heidenen zich de luxe van de wanhoop veroorloven, met name de hogere klasse in het Romeinse Rijk. Die schreef gedichten over hoe hopeloos alles was. De armen echter leefden van die merkwaardige kleine brokjes hoop en verzadigden zich ermee. Destijds bestond er een wonderbare brood-vermenigvuldiging. Juist dat valt ook steeds weer vast te stellen in Latijns Amerika. En daarom lijkt onze eigen wanhoop in het licht van wat we uit de Latijns-Amerikaans bevrijdingstheologie kunnen leren heel vreemd.

Ik wil een kort verhaal vertellen over iets dat ik in een Braziliaanse basisgemeente heb meegemaakt. Daar werd gesproken over de beide Emmaüsgangers (Lucas 24:13-35), over wat deze twee dicipelen  hadden meegemaakt. Ze vluchtten na de kruisiging van Jezus uit Jeruzalem weg. Ze bevinden zich in een diep depressieve toestand en weten eigenlijk niet hoe het nu verder moet. Bij hen voegt zich een vreemdeling. Ze lopen met hem op en hij verklaart hun het Koninkrijk Gods volgens de Schrift. Helemaal aan het slot, wanneer zij het brood met elkaar breken, herkennen zij deze vreemdeling: het is Jezus. Kort daarop verdwijnt hij. In deze basisgemeente werd de vraag gesteld waarom Jezus eigenlijk verdween. De discipelen waren toch blij geweest dat hij nu weer bij hen was? Een zestienjarige jongen gaf het antwoord dat iedereen tevreden stelde: “Het is toch duidelijk. Wanneer het volk de zaak waarom het gaat, heeft begrepen, dan gaat het aan de slag en aan het werk. En dan kan Jezus verdwijnen en ergens anders heengaan, zodat de mensen daar het Koninkrijk Gods gaan begrijpen.”

Het Ergste Atheïsme dat bestaat

Dat was een heel, heel mooi antwoord, want het bevrijdt van de autoriteit van een valse god. In dit verband is mijn hoofdstelling: wij hebben hier te lande geen bevrijdingstheologie omdat wij in Europa – uitzonderingen daargelaten – een miserabele, een zeer slechte theologie hebben. Jezus wordt daarin gewoonlijk gebruikt om ons onze afstand tot God duidelijk te maken. De domme redenering is ons bekend: “Ik ben toch zeker Jezus niet? Kan ik er wat aan doen hoe het er om me heen aan toegaat? Kan ik er iets aan veranderen dat kinderen verhongeren en de vissen in de stervende wateren naar lucht happen?” Het echte antwoord van de Bijbel daarop is eenvoudig en duidelijk: “Jezus zegt toch: Volg mij na! Natuurlijk ben jij Jezus! Wie dan anders? Je bent een kind van God, een dochter of zoon van God, tot liefde in staat!” Maar wij zijn in onze theologie bijna gestikt in een, om het scherp te zeggen, pessimistische, de mens verachtende antropologie. Wij hebben een rampzalig beeld van de mens: wij mensen zijn volgens deze theologische zienswijze klein, zwak en machteloos. Wij kunnen onszelf niet vertrouwen en hebben niets te zeggen. “Wat kan ik als enkeling dan doen?” is een uitspraak die ik duizendmaal heb gehoord. Na elke voordracht, na elk optreden ergens komt er wer wel iemand naar me toe en zegt me in de meest uiteenlopende talen: “Ja, maar wat kan ik dan doen? Hoezo zou ik tot een oplossing kunnen bijdragen?”

Deze uitspraak: “Wat kan ik als enkeling dan doen?” is naar mijn inzicht het ergste atheïsme dat er bestaat. Wanneer ik vraag: “Wat kan ik als enkeling doen?” negeer ik de kracht van God en vernietig ik God in mij, om mij heen en met anderen samen. En deze vernietiging van God gebeurt bij ons met behulp van de theologie. Het geloof wordt tot een oppervlakkig voor-waar-aannemen. Het ergst heb ik dat gemerkt in de meest recente enquête van Der Spiegel “Wat geloven de Duitsers?” Er werden zulke zwakzinnige vragen gesteld als: “Hoeveel mensen in Duitsland geloven nog in de maagdelijke geboorte?” en “Hoevelen geloven nog in een leven na de dood?” De echte vragen, de vragen van Jezus: “Heb jij mij eten gegeven toen ik honger had? Heb jij mij geherbergd toen ik aan jouw deur klopte? Heb jij mij bezocht toen ik in de gevangenis zat?” schijnen helemaal niet meer te tellen. Merkwaardige sektevragen worden tot hoofdzaak gemaakt. Der Spiegel stelt alleen vragen met betrekking tot zaken die al dan niet voor waar aangenomen worden, vragen die getuigen van een negatief autoritair denken. Voor de mensen van Der Spiegel is het daarentegen volkomen onbelangrijk of Christus iets voor mijn leven betekent.

Het speelt geen enkele rol of zijn boodschap en zijn geest mijn houding bepalen tegenover militarisme en oorlog, dus tegen de door mij te betalen belasting waarmee de bewapening  mede wordt gefinancierd, tegenover consumptiedwang, tegenover asielzoekers en werklozen en tegenover autoriteiten, maar ook tegenover zeehonden en andere dieren. Gaan we op de vragen van Der Spiegel af, dan wordt er gevraagd naar een speciale religieuze wereld. En dan denkt men op grond van de antwoorden te weten hoe het met het geloof in Duitsland is gesteld. Er wordt gevraagd naar een autoritaire religie en de uitkomst is in elk opzicht negatief. Want deze valse religie is altijd de “Jezus doet het wel en wij zijn niets”-religie, op grond waarvan wij zeggen: “Wat kan ik als enkeling dan veranderen?”

Ik als Enkeling

Bijzonder goddeloos vind ik in deze uitspraak de woorden “ik als enkeling”. Wie heeft ons dat in godsnaam bijgebracht? Hoe komen wij op het idee dat wij als enkeling ter wereld zijn gekomen? Misschien zijn er enkele redenen te noemen dat wij als enkeling zullen sterven. Maar wij zijn niet als enkeling ter wereld gekomen en wij kunnen als enkeling ook niet in de wereld overleven. Wij zijn geschapen in een diepe verbondenheid met elkaar, in relatie tot elkaar. En juist dat wordt in de burgerlijke uitleg van het christendom teniet gedaan. De mensen wordt gesuggereerd dat zij als enkeling alleen naar zichelf moeten kijken.

Sinds de Val van de Muur valt er een grote, nieuwe golf van individualisme in Duitsland waar te nemen, die gepaard gaat met een even groot verlies van solidariteit. Men spreekt over zogenaamde solidariteitspacten die echter niets anders zijn dan verenigingen ter vernietiging van gerechtigheid. Maar door de dekmantel van het fraaie begrip “solidariteitspact” wordt niet meer gezien wat zich daarachter allemaal afspeelt. Ik denk dat wij ons in deze zin laten kluisteren en van God laten scheiden door onszelf als enkelingen te zien.

Het sociologisch model van de Jezusbeweging is noch de massa noch de enkeling, maar de groep, de gemeenschap. De vriendinnen en vrienden van Jezus leefden met hem in een gemeenschap van navolging. Zij probeerden zo met elkaar te leven als hij leefde. Zij gaven zijn waarheid door  doordat zij met elkaar leefden in de kracht van de geest van Jezus. Alleen vanuit een mensbeeld dat ons verbindt met de kracht van God en haar ons toevertrouwt, heef Jezus zijn discipelen erop uitgestuurd om de hongerigen te voeden, de boze geesten uit te drijven, de geesteszieken te genezen en de gevangenen te bezoeken. Hij heeft nooit gezegd: “Jij als enkeling kan toch niets doen!” Dat is vanuit Jezus gezien puur cynisme en ongeloof.

Het Geweld

Want wat gebeurt er in ons land niet met behulp van geweld dat tegenwoordig zo om zich heen grijpt? Allereerst het geweld dat zichtbaar wordt in de uitholling van de grondwet, namelijk in de vernietiging van het recht op asiel. Dat is het geweld van hogerhand, dat een soort vergunning heeft afgegeven voor het losbarstende geweld van onderaf, namelijk dat van skinheads en fascisten. We moeten deze samenhang begrijpen. Ook als sommigen daar anders over praten en officieel wordt beweerd dat de wijziging van de grondwet een rechtmatig, democratisch besluit is en niets te maken heeft met het misdadig verbranden van Turkse kinderen. Maar dat zijn dan de consequenties. Als men de eisen van de rechtsradicalen politiek inwilligt, mag men zich niet verbazen als die zich in hun recht voelen staan en hun “Zo doorgaan, Duitsland!” brullen.

De Filosofie van de Geschiedenis: Kain en abel

(door Ali Shariati, vertaling door redwasp)

In de school van de Islam leren we dat onze filosofie van de geschiedenis zich moet baseren op een bepaald soort historisch determinisme. De geschiedenis toont ons een ononderbroken stroom van gebeurtenissen die, zoals de mens zelf, bepaald worden door een dialectische tegenstelling, een voortdurende staat van oorlog tussen twee vijandige en tegenstrijdige elementen die begon bij de schepping van de mens en die sindsdien overal en altijd verder woedt. Deze constante strijd bepaalt heel de geschiedenis.

Geschiedenis is de beweging van de menselijke soort doorheen de tijd en die menselijke soort is een microcosmos, de beste uitdrukking van het bestaan, de meest evidente manifestatie van de schepping. In de mens wordt de natuur zich bewust van zichzelf. Zo beweegt die natuur naar volmaaktheid naarmate de mens zichzelf verder ontwikkelt en de natuur, het leven en het bewustzijn naar een hoger niveau optilt.

De mens is, met andere woorden, een manifestatie van Gods wil, de absolute wil en bewustzijn van heel het zijn. Antropologisch gezien is de mens Gods khalief op Aarde. De geschiedenis van de mens, het verhaal van ons ontstaan en de ontwikkeling van onze essentie, kan dan ook niet louter toevallig verlopen zijn. Het kan niet zijn dat dit alles slechts het gevolg is van blind toeval, gevormd door toevallige omstandigheden als speelbal van avontuurlijke krachten, banaal, leeg, doelloos en zinloos.

Geschiedenis is ongetwijfeld een reëel proces dat zoals de vele andere realiteiten in de wereld een beginpunt heeft. Zo heeft het ook een eindpunt, een doel en een richting. Waar is dat beginpunt? Net als de mens zelf ontstond de geschiedenis uit de tegenstelling.

We zagen reeds dat de mens samengesteld is uit klei en goddelijke geest. Dit werd duidelijk in het verhaal van de schepping van Adam. Het verhaal van Adam is in die zin het verhaal van de mens in de echte, filosofische betekenis van het woord. De mens begint met de strijd tussen geest en klei, God en Satan, in het binnenste van Adam. Maar waar begint dan de geschiedenis? Wat is daarvan het beginpunt? Dat is de strijd tussen Kaïn en Abel.

De zonen van Adam waren allebei mensen, puur natuur. Maar er woedde een oorlog tussen hen. De ene vermoordde de andere en de geschiedenis van de mensheid begon. De oorlog van Adam was subjectief, een innerlijke strijd binnenin zijn eigen ziel (binnenin iedere mens). De oorlog tussen Kaïn en Abel was daarentegen een objectief gevecht in de buitenwereld. Het verhaal van Kaïn en Abel moet daarom het startpunt vormen voor onze filosofie van de geschiedenis, zoals het verhaal van Adam het startpunt moet vormen van onze filosofie van de mens.

De oorlog tussen Kaïn en Abel is een strijd tussen twee tegengestelde kampen die doorheen de geschiedenis hebben bestaan. Ze tonen de dialektiek van de geschiedenis. Geschiedenis is namelijk, net als de mens zelf, een dialectisch proces. De tegenstelling wordt zichtbaar wanneer Abel gedood wordt door Kaïn.

Deze Abel vertegenwoordigt volgens mij het tijdperk van herders, jagers en verzamelaars, de oorspronkelijke primitief-socialistische maatschappij van voor het ontstaan van het privé-eigendom. Kaïn vertegenwoordigt dan het op landbouw en veeteelt gebaseerde systeem van privé-eigendom en van monopolies.

Met deze broedermoord ontstond een permanente oorlog die de hele geschiedenis zou doordrenken. De geschiedenis van de mensheid werd vanaf toen het decor van de voortdurende strijd tussen de partij van Kaïn, de moordenaar, en die van Abel, zijn slachtoffer, of met andere woorden, tussen de heersers en de overheersten.

De herder Abel werd vermoord door de grondbezitter Kaïn. Dit betekende het einde van het tijdperk van gemeenschappelijk eigendom van de productiemiddelen, van de pastorale levenswijze, de samenleving van jagers, herders en verzamelaars. Daarmee eindigde ook de geest van broederschap, de ware religie, en ontstond het tijdperk van de landbouw en het systeem van privé-eigendom. Ook religieus bedrog en schending van mensenrechten ontstonden. Abel verdween van het toneel en Kaïn kwam in de spotlights van de geschiedenis, waar hij nog steeds verder leeft.

Kaïn was verliefd geworden op de verloofde van zijn broer. Adam stelde zijn zonen voor om hun conflict tussen op te lossen door allebei een offer voor God te brengen. Kaïn legt een handvol vergaan geel graan op het altaar. Abel brengt een jonge en waardevolle rood-harige kameel. Ik leid daaruit af dat die laatste symbool staat voor de herder, terwijl de eerste de landbouw symboliseert.

De geschiedenis leert ons dat in de tijd van de herders, jagers, vissers en verzamelaars, de natuur de enige bron van alle productie was. In het verhaal is de kameel een symbool voor deze productiewijze. Bossen, zeeën, woestijnen, rivieren, … al deze grondstoffen waren vrij beschikbaar voor de hele stam. De belangrijkste productiemiddelen waren menselijke handen, spieren en hersenen. Als ze daarnaast nog een paar simpele werktuigen hadden, dan waren dat simpele zaken die iedereen zelf kon maken. Monopolies, privé-eigendom van de productie-bronnen zoals water en land of van de productie-werktuigen zoals ossen en ploegen, bestond niet. Alles was gelijk beschikbaar voor iedereen.

Een spirituele en moreel hoogstaande samenleving, respect voor de ouderen, doorzettingsvermogen, plichtsbesef, absolute en onschendbare gehoorzaamheid aan de grenzen van het samen leven, zuiverheid in religieus bewustzijn, een geest van liefde en barmhartigheid… dit waren allemaal morele eigenschappen van de mensen die in maatschappijen met die productiewijze leefden. We mogen Abel zien als hun vertegenwoordiger in het verhaal.

Toen de mensen landbouw leerden kennen, veranderde hun hele leven. De hele samenleving werd in een grondige revolutie dooreen geschud. Volgens mij was dit de grootste revolutie uit de geschiedenis. Deze revolutie bracht zowel een nieuwe mens voort, een machtige en boosaardige mens, als een nieuw tijdperk van beschaving en discriminatie.

Het systeem dat op landbouw gebaseerd was, zorgde voor beperkingen op het gebruik van de productie-bronnen die in de natuur aanwezig waren. Het ontwikkelde complexe productie-werktuigen en productie-verhoudingen. En aangezien landbouwgrond niet als bossen en zeeën vrij ter beschikking van iedereen kon staan, ontstond voor het eerst in de menselijke geschiedenis de noodzaak om zich een deel van de natuur toe te eigenen en alle anderen er van weg te houden. In één woord: privé-eigendom.
Voor deze tijd bestonden geen individuen in de menselijke samenleving. De stam zelf was het individu. Nu, met de komst van de landbouw, werd de eendrachtige samenleving, waarin alle mensen zusterlijk één grote familie vormden, verdeeld.

Het was de eerste keer dat een stuk land, een stuk natuur dat oorspronkelijk van iedereen was, werd afgenomen en exclusief privé-eigendom werd van één persoon, verboden terrein voor anderen. Toen bestonden nog geen wetten over eigendom, geen erfenisrecht of andere wettelijke titels of religieuze regels om deze daad goed te praten. Het was louter een kwestie van macht en geweld.

De kracht van de sterkste leden van de stam was binnen het systeem van herders, jagers en verzamelaars nuttig geweest om de hele stam te beschermen en de productie van levensmiddelen (via jacht, visvangst…) op te voeren. Beide functies dienden het welzijn van de hele stam. Nu echter werd die kracht de enige bron die bepaalde welke rechten men had, hoeveel men kon consumeren. Kracht werd belangrijkste factor bij het verwerven van privé-eigendom.

Op dit kantelpunt in de geschiedenis geldt het omgekeerde van Marx’ theorie: macht ontstaat hier niet uit eigendom, maar eigendom ontstaat uit macht. Macht en dwang waren de belangrijkste factoren waaruit voor het eerst het privé-eigendom kon ontstaan. Eigendom ontstond uit macht en gaf later op zijn beurt een permanent karakter aan die macht door hem in wetten te verankeren en zo tot natuurwet te verheffen.

Privé-eigendom sneed de ééndrachtige samenleving in twee. Toen privé-eigendom de norm werd, was niemand nog tevreden met hetgeen hij echt nodig had. Vanaf nu kon ieder individu voor zichzelf beslissen hoeveel hij nodig had. Mensen verzamelden niet langer eigendom uit noodzaak, maar omdat ze dat wilden.

Binnen het voorgaande systeem, dat van Abel en het gemeenschappelijk eigendom, gingen mensen net zoveel jagen en verzamelen als nodig was om zichzelf in leven te houden. De natuur, vrij en vrijgevig, was vrij beschikbaar voor iedereen. Arbeid diende alleen om in de eigen behoeften te voorzien. Een goede werker had zelf een betere opbrengst.

Maar nu had de mens de overvloed van de natuur, de vlakten en de kust, verlaten. Meer en meer mensen gingen bij mekaar wonen rond de arme maaltijden die door zwoegen op het land werden verbouwd. Ze begonnen met mekaar te vechten om hebzuchtig het laatste beetje grond in eigendom te nemen. In deze nieuwe vorm van samenleven konden de roofvogels en de gieren (denk aan de raven uit het verhaal van Kaïn) de vleugels van de zwakkere trekvogels breken en hen wegjagen. De maatschappij was vroeger als een nomadische zwerm trekvogels die over woestijnen, rivieren en oceanen trok, eensgezind en harmonieus. Nu deden de vogels niets anders dan naar mekaar klauwen en pikken en vechten om het karkas van de privé-eigendom.
Op den duur werd de menselijke familie, die voorheen in vrijheid, vrede, rust en vreugde had geleefd, getransformeerd in oorlogvoerende tegengestelde kampen en partijen. Aan de ene kant was er de minderheid die veel meer land in eigendom had dan ze nodig hadden. Zij hadden meer land dan ze zelf konden bewerken, dus hadden ze ook de arbeidskracht van anderen nodig. Aan de andere kant was er de meerderheid die alleen hun honger en hun arbeidskracht bezaten. Ze hadden land nog werktuigen in eigendom en konden niets anders dan werken voor de rijke minderheid om in leven te blijven.

Onder dit nieuwe systeem van samenleven was het lot van de grote meerderheid van de bevolking een leven van slaverij. Met het ontstaan van een klasse van slavenhouders, was er ook een klasse van slaven ontstaan. Deze klasse had niets meer: geen land, geen water, geen eer, geen voorouders, geen moraal, geen waardigheid, geen gedachten, geen kunst, geen kennis, geen waarde, geen rechten, geen waarheid, geen geest, geen betekenis, geen opvoeding… kort gezegd: ze hadden helemaal niets, noch in deze wereld, noch in de volgende.

Alles waar zij tekort aan hadden, was afkomstig van de oogst van het land, de vruchten uit boomgaarden en de gewassen van de velden. Dit alles was het privé-eigendom geworden van de klasse die alle productiemiddelen, de materiële en de niet-materiële in haar bezit had. De klasse die zelf geen lastig werk wilde verrichten en over voldoende middelen beschikte om voor zichzelf een goede opleiding in abstracte cultuur, literatuur, wetenschap en kunst te kopen.

De voorouders van die twee tegengestelde klassen leefden voorheen in een eendrachtige samenleving, voortgestuwd door één zelfde geest, één zelfde gevoel, één zelfde besef van eer en waardigheid, dat van de stam. Ze trokken samen met lege handen de bossen in of gingen samen varen op zee. De rijkdom van de natuur was overal om hen heen, als de lucht die ze samen inademden. Net als de schoonheid van het landschap dat hen omringde, was de natuur voor iedereen van de stam vrij beschikbaar. Iedereen was gelijkwaardig en daardoor waren ze allemaal zusters en broeders. Ze waren de kinderen van Adam en Adam was uit klei geschapen.
Nu, omwille van dat karkas van het privé-eigendom, waren ze uit mekaar gedreven en werden ze vijanden van mekaar. De broederschapsbanden werden vervangen door een relatie van meesters en slaven. Gelijkheid was opgeofferd voor discriminatie. Broederschap werd broedermoord. Religie werd een middel om te bedriegen en om nog meer materiële goederen en eigendom in bezit te krijgen. De geest van menselijkheid, verzoeningsgezindheid en barmhartigheid werd aan de kant geschoven door de geest van haat, rivaliteit, aanbidding van rijkdom en geld, hebzucht, monopolisering, bedrog, dwang, onderdrukking, zelf-aanbidding, wreedheid, moordzucht, overtreding, dominantie, superioriteit, privilege, het doden van de zwakken, het vertrappelen van alles en iedereen omwille van eigendom, het vermoorden van broers, het martelen van ouders, zelfs het bedriegen van God.

Op die manier moeten we de tegenstelling tussen de twee types – Abel, de vreedzame mens van het geloof en de zelf-opoffering en Kaïn, de slaafse aanbidder van zijn passies, de overtreder, de broedermoordenaar – zien als een psychologische en sociologische analyse van hun omgeving, hun bezigheden en hun klasse. We weten dat ze hun afkomst, hun ouders en hun opvoeding gemeen hadden. We mogen veronderstellen dat de menselijke samenleving nog niet helemaal gevormd was en er nog geen verschillende intellectuele milieus, culturele sferen, en sociale groepen waren. We kunnen dus niet zeggen dat de twee opgroeiende broers aan verschillende sociale, religieuze of pedagogische invloeden blootstonden. Zeker niet zo verschillend dat ze daardoor tot mekaars tegenpool zouden uitgroeien die elk symbool staan voor een bepaald type.

Twee zaken, heel gelijkaardig in natuur, op alle mogelijke vlakken, ontwikkelen zich in verschillende, zelfs tegenovergestelde richtingen. Als we een logische en wetenschapperlijke methode willen volgen, dan moeten we een lijst maken met alle omstandigheden waar ze door beïnvloed worden. Alle omstandigheden die beide zaken op dezelfde manier beïnvloeden, schrappen we dan van die lijst. Dat wat overblijft is wat hen in tegengestelde richtingen laat ontwikkelen.

Het enige grote verschil tussen de twee broers uit het verhaal, bestaat uit hun verschillende werk-omstandigheden. Deze verschillende werk-omstandigheden bracht beide broers in een bepaalde economische en sociale verhouding. Ze hebben tegengestelde vormen van werk, productie-structuren en economische systemen.
Onze hypothese wordt hier duidelijk ondersteund door de treffende overeenkomst tussen beide broers en de systemen waar ze in symbool voor staan. Abel toont een goed beeld van het denken en sociale gedrag van de periode van oer-socialisme van herders, jagers en verzamelaars en Kaïn toont ons het denken en sociaal handelen in de klassenmaatschappij, de maatschappij gebaseerd op slavernij en op de psychologie van de eigenaars.

Veel religieuze geleerden hebben in hun commentaren op de Koran geschreven dat het verhaal over Kaïn en Abel bedoeld is om moord te veroordelen. Maar dat is een heel oppervlakkige interpretatie en het stelt de zaken veel te simpel voor. Zelfs als mijn hypothese niet zou kloppen, het verhaal over de twee broers kan onmogelijk zo oppervlakkig zijn en zo’n weinig zeggende betekenis hebben als zij beweren. De Abrahamitische religies, en zeker de Islam, stellen dit verhaal voor als de eerste grote gebeurtenis die de menselijke geschiedenis in deze wereld inluidt. Het is ongeloofwaardig dat de het enige doel van dat verhaal het veroordelen van moord zou zijn. Wat we ook mogen denken van de onderliggende betekenis, het verhaal is duidelijk veel meer dan een simpel fabeltje met als moraal van het verhaal “… en zo hebben we duidelijk geleerd dat moord een kwaadaardige daad is, dus moeten we proberen om deze schandelijke daad nooit uit te voeren. Laat ons dat dus proberen te vermijden. Zeker tegenover onze broers.”

Volgens mij stelt het verhaal van Kaïns moord op Abel een heel belangrijke ontwikkeling voor, een snelle wending in de loop van de geschiedenis. Misschien wel de belangrijkste gebeurtenis uit de menselijke geschiedenis. Het vertelt, interpreteert en duidt deze gebeurtenis op een heel diepzinnige manier. Het geeft een wetenschappelijke, sociologische en op klasse gebaseerde analyse. Het verhaal gaat over het einde van het tijdperk van oer-communisme, waar Abel het symbool voor is. Het gaat over het verdwijnen van het oorspronkelijke menselijke systeem van vrijheid, gelijkheid en broederschap in de samenleving gebaseerd op jagen, vissen en verzamelen. Dit systeem wordt vervangen door het systeem gebaseerd op landbouw, op privé-eigendom, op een klassenmaatschappij. Dit systeem, waar Kaïn symbool voor staat, is er één van discriminatie en uitbuiting, van het aanbidden van geld in het bestrijden van de ware religie. Het is het begin van competitie, vijandigheid, hebzucht, plunderingen, slavernij en broedermoord.

De dood van Abel en het overleven van Kaïn zijn objectieve, historische realiteiten. Sinds die tijd zijn religie, economie, regering en het lot en leven van de hele mensheid in de handen van Cain. Op die manier toont het verhaal ons een realistische, critische en progressieve analyse van wat er gebeurd is.

De zinloze dood van Abel en het feit dat de hele mensheid van vandaag afstamt van Kaïn betekent ook dat de maatschappijvorm, regeringsvorm, religie, ethiek, wereldbeeld en gedrag van Kaïn overal verspreid zijn. Ze zijn universeel geworden. Alle onevenwicht, onzekerheid en instabiliteit die in iedere maatschappij en in ieder tijdperk steeds opnieuw overheersten, zijn een gevolg van dit simpele feit.

Het verhaal van Kaïn en Abel toont ons de eerste dag in het leven van de kinderen van Adam op deze Aarde als het begin van de tegenstellingen, van conflict en uiteindelijk van geweld, oorlog en broedermoord. Dit komt overeen met het wetenschappelijk vastgesteld feit dat het leven, de maatschappij en de geschiedenis gebaseerd zijn op tegenstellingen en strijd. In tegenstelling tot wat de idealisten geloven, wijst dit verhaal er op dat de fundamentele factoren in het leven, de maatschappij en de geschiedenis telkens weer de economie en de sexualiteit zijn. Deze factoren worden steeds opnieuw dominant tegenover religie, broederliefde en moraal.

De bron van het conflict tussen Kaïn en Abel was als volgt: Kaïn had een zag voor de verloofde van Abel liever dan zijn eigen verloofde. Hij stond er op dat hij haar wilde hebben en eiste dat de velovingen, die met de zegen van Adam waren ingezegend, verbroken zouden worden. De twee broers gingen naar Adam die voorstellde dat ze beiden een offer zouden brengen. Het offer dat werd aanvaard, zou bepalen wie met wie mocht huwen. De verliezer zou zich moeten neerleggen bij het resultaat.

Kaïn probeerde zoals steeds om vals te spelen, en bracht wat verschraald koren als offer. Dat offer werd vanzelfsprekend niet aanvaard. Abel daarentegen, die eigenlijk niets eiste van Kaïn en die het hele conflict liever niet had gewild, offerde toch zijn beste kameel, zijn meest dierbare bezit, een offer dat natuurlijk meteen werd aanvaard. Maar ook nu speelde Kaïn opnieuw vals. Hij vond zijn eigen lusten belangrijker dan de beslissing van God en hij viel de weerloze Abel aan en vermoordde hem.

De dialoog die plaatsvond tussen de twee broers spreekt ook boekdelen. Kaïn dreigt ermee dat hij Abel zal vermoorden, maar die antwoordt zacht, vriendelijk en zonder geweld “Maar ik zal mijn hand niet tegen jouw verheffen.” De maatschappij en het systeem die door Abel werden vertegenwoordigd, werden dus overwonnen door het agressieve en inhalige systeem van Kaïn, zonder dat er echt verzet werd gepleegd.
Wanneer we nadenken over het verhaal van Kaïn en Abel, dan moeten we ons afvragen of de macht van de seksualiteit niet sterker en meer primair is dan die van de economie. Had Freud in dit verband misschien gelijk? Het eerste woord dat in het conflict wordt uitgesproken is “vrouw”, net zoals alle tegenstellingen in het leven van hun vader begonnen wanneer Eva bij hem kwam.

Maar als we dieper nadenken, dan zien we dat de zaken er toch niet zo simpel voor staan. Het is waar dat de eerste bron van het conflict hier Kaïns aantrekking tot de verloofde van zijn broer is. Wat dat betreft lijkt Freud gelijk te hebben. Maar er bestaat nog een meer primaire oorzaak, een diepere bron van het conflict, waar Freud niets over wil weten. We kunnen het verhaal niet lezen als een verhaal dat in de eerste plaats over seksualiteit gaat. Vooraleer we de seksuele kant van de zaak bekijken, moeten we namelijk eerst de volgende vragen beantwoorden: “Klopt het wel dat het conlflict tussen de twee broers pas begint wanneer Kaïn de voorkeur heeft voor de veloofde van Abel?” en “Hoe komt het dat Kaïn diegene van de twee broers is die zich zo gedraagt?”

Beide broers hadden dezelfde ouders en hadden een gelijkaardige opvoeding gekend. Men zou verwachten dat ze zich op een gelijkaardige manier zouden gedragen, met een gelijkaardige verdraagzaamheid, een gelijkaardige eerlijkheid en een gelijkaardige vastberadenheid. Het is niet zo dat ze bijvoorbeeld wel broers waren, maar dat de ene in Qum had gestudeerd en de andere in Parijs, of dat de ene alleen maar Islamitisch geïnspireerde literatuur had gelezen, terwijl de ander alleen oppervlakkige magazines las. En zelfs als het mogelijk zou zijn dat gelijkaardige mensen die onder gelijkaardige omstandigheden opgroeien zo anders zouden worden, waarom was het dan precies Kaïn die zich zo gedroeg?

Er is nog een derde punt dat van belang is. De dialoog tussen de twee broers, zoals die in de Koran voorkomt, maar ook in de Bijbel van de Joodse en Christelijke tradities en in de vele boeken met exegese en commentaar, toont ons Abel als het archetype van het goede en Kaïn als het archetype van het kwaad. Ik gebruik hier het woord “archetype” en niet “model”, want die laatste term zou betekenen dat Kaïn niets anders was dan zijn kwade eigenschappen en Abel niets anders dan zijn goede eigenschappen. Kaïn is niet alleen lust en materialisme, Abel is niet alleen religie en gevoeligheid. Geen van beiden is de volledige manifestatie van het kwade of van het goede.

Ik ben dan ook tot de conclusie gekomen dat Abel een mens met een sterke persoonlijkheid is. Het onmenselijk en onevenwichtig systeem, het zware werk, de oneerlijke economie… hebben hem niet vervreemd, vervormd, geperverteerd of vervuild. Hij is er niet door neergeslagen en gebrond. Hij is niet één van de vele “verwonden” geworden, zoals Marcuse en beschrijft, een vervuild wezen dat beladen is met complexen. Hij is tegelijk vol liefde voor zijn vader, affectie voor zijn broer, vertrouwen in God en volharding in zijn inzet voor rechtvaardigheid. Hij is geen slaaf van zijn passies en zijn seksualiteit zoals zijn broer. Toch blijft hij ook niet onbewogen bij het zien van schoonheid. Tijdens het conflict dat zijn broer veroorzaakt, waarbij deze hem zelfs met de dood bedreigt, zegt hij niet zomaar gewoon “Hier, boer, ik verstoot haar. Zij is het niet waard om over te vechten. Neem haar. Ze is van jou.”
Abel was een mens, een zoon van Adam, niet meer en niet minder. Alle teksten die over dit verhaal gaan tonen hem in dit licht. Volgens mij komt dit doordat hij in een samenleving opgroeide waar geen tegenstellingen en geen discriminatie bestond. Zijn werk was vrij en onafhankelijk. Hij zat niet trots op een kameel, maar was ook niet geladen als een ezel. Hij was geen meester, maar ook geen slaaf. Hij was geen koning, maar ook geen dienaar. Hij was gewoon een mens, in een samenleving waar iedereen gelijk was en alle rijkdom van dit leven gemeenschappelijk bezit was, alle materiële en spirituele grondstoffen. In zo’n samenleving zal iedereen van nature gelijk zijn en zullen broederschap, solidariteit, schoonheid, zuiverheid, ernst, liefde en goedheid kunnen groeien en bloeien.

Ook Kaïn is niet volledig slecht. Zijn essentie is dezelfde als die van Abel. Kaïn is niet inherent kwaad, want niemand die dezelfde essentie heeft als Adam kan inherent kwaad zijn. Wat Kaïn slecht maakt is het onmenselijke sociale systeem, de klassenmaatschappij, de heerschappij van het privé-eigendom en de slavernij en de vernedering die daaruit ontstaan. Dat sociaal systeem verandert mensen in wolven, vossen of schapen. Vijandigheid, concurrentie, wreedheid en misdadigheid kunnen daar groeien en woekeren. Vernedering en overheersing, de honger van velen tegenover de gulzigheid van enkelen, hebzucht, machtsmisbruik, misleiding… in een zo’n maatschappij ontstaat een levensbeschouwing die gebaseerd is op plundering, uitbuiting, slavernij, consumptie, misbruik, leugen, vlijerij. Het leven daar bestaat uit onderdrukken of onderdrukt worden, uit egoïsme en aristocratische arrogantie, uit kapitaal accumuleren, diefstal en afpersing. Menselijke relaties zijn er gebaseerd op het geven en krijgen van kloppen, op uitbuiten of uitgebuit worden. De levensbeschouwing die hier ontstaat baseert zich op het maximaliseren van het eigen plezier, de eigen rijkdom, de eigen lust en de eigen macht. Alles draait er rond egoïsme, alles wordt aan het ego opgeofferd, aan het lage, brute en hebzuchtige ego.

Dat alles is wat Kaïn, de broer van de goed, vriendelijke en zuivere Abel, de rechtstreekse zoon van Adam, in staat stelt om te liegen, te verraden, zijn religie door de modder te sleuren en uiteindelijk zijn broer te vermoorden en dat allemaal om zijn seksuele lusten te bevredigen. Niet eens een waanzinnig idee, een bevlieging of een ideaal, maar pure, laag bij de grondse lust. En nee, mijnheer Freud, hij doet dat alles niet omdat zijn seksuele instincten bij hem sterker ontwikkeld zijn dan bij anderen, maar omdat de menselijke waarden en normen in hem veel zwakker geworden zijn dan de gevoelens van lust. Als Freud gelijk zou hebben, als de seksuele factor zo sterk ontwikkeld zou zijn dat hij alles zou doen om zijn lust te bevredigen, dan zou hij wel degene geweest zijn die met een schitterende roodharige kameel bij het offerblok zou komen aandraven en niet zijn broer. Als Kaïn echt alleen door zijn seksuele driften gemotiveerd zou zijn, dan was hij meteen nadat zijn vader hem over het aanstaande huwelijk aansprak, de velden in gelopen zijn en desnoods al zijn gewassen in brand gestoken hebben. om zijn lusten te bevredigen. Maar we zien daarentegen wat Kaïn precies allemaal bereid is om te doen om Gods gunst te krijgen en zo zijn geliefde voor hem te winnen. Al wat hij bereid is om op te offeren is een handvol graan, graan bleek en half vergaan was.

Het was mijn bedoeling om met dit diepgaand onderzoek van het verhaal het idee te verwerpen dat het om een louter ethische kwestie gaat. Het gaat namelijk over iets dat veel belangrijker is. Het verhaal gaat duidelijk niet alleen over een ruzie tussen twee broers. Het behandelt eigenlijk twee verschillende vormen van de menselijke samenleving, twee verschillende productiewijzen. Het is het verhaal van de gespletenheid van de mensheid, doorheen de verschillende tijdperken. Het vertelt over het begin van een oorlog die nog steeds niet afgelopen is.

De vorm van samenleven die door Abel wordt voorgesteld, is die van de onderdaan, de onderdrukte, met andere woorden die van het volk dat doorheen de geschiedenis tot slaaf werd gemaakt en afgeslacht door het systeem van Kaïn, het systeem van privé-bezit dat de menselijke samenleving is gaan domineren. De oorlog tussen Kaïn en Abel is de permanente oorlog van de geschiedenis, die generatie na generatie werd uitgevochten. De banier van Kaïn werd steeds hoog gehouden door de heersende klassen. Het verlangen om het bloed van Abel te wreken, werd hoog gehouden door iedere nieuwe generatie van zijn nakomelingen, de onderdrukten van deze wereld die voor rechtvaardigheid, vrijheid en de ware religie strijden. Deze strijd wordt voortdurend, in steeds nieuwe vormen, in ieder tijdperk verder gezet. Het wapen van Kaïn en zijn aanhangers, was religie. Het wapen van Abel en zijn aanhangers was ook religie.

Juist omwille van die reden was de oorlog van religie tegen religie een rode draad doorheen de menselijke geschiedenis. Aan de ene kant is er de religie van Shirk, de religie die concurrenten voor God verzint en aanbidt. Een religie die bestaat om afgoderij en klassentegenstellingen te rechtvaardigen. Aan de andere kant is er de religie van de tawhid, de éénheid van God. Een religie die aanspoort tot éénheid in de maatschappij en oproept om alle vormen van discriminatie te bestrijden.
De transhistorische strijd tussen Abel en Kaïn is ook de eeuwige strijd tussen tawhid e nshirk, tussen rechtvaardigheid en menselijke éénheid aan de ene kant en sociale en raciale discriminatie aan de andere.

Al heel de menselijke geschiedenis bestaat er een strijd tussen de religie van het bedrog, de onwetendheid en de rechtvaardiging van het status quo aan de ene kant en de religie van bewustzijn, activisme en revolutie aan de andere. Het einde der tijden zal pas komen wanneer Kaïn definitief gestorven is en het systeem van Abel opnieuw is ingevoerd. Deze onvermijdelijke revolutie zal het einde betekenen van de geschiedenis van Kaïn. Er zal gelijkheid ontstaan op de hele wereld, de mens zal één worden, allen zullen zussen en broers van mekaar worden. Gelijkheid en gerechtigheid zullen de basis worden van deze nieuwe samenleving. Dat is de richting die de geschiedenis onvermijdelijk uitgaat.

Een wereldwijde revolutie zal zich voltrekken in alle domeinen van het menselijk leven. De onderdrukte klassen uit de geschiedenis zullen hun wraak nemen en het goede nieuws, de belofte van God, zal waarheid worden:

En we wilden de armen en de onderdrukten
op deze aarde onze ondersteuning geven
en we wilden hen tot de leiders en de erfgenamen
van deze wereld maken.
(28:5)

Deze onvermijdelijke revolutie van de toekomst zal het hoogtepunt vormen van de dialectische tegenstelling die begon met het conflict tussen Kaïn en Abel en die tot op vandaag in alle menselijke samenlevingen bleef voortduren, de diepe tegenstelling tussen heerser en overheersten. De onvermijdelijke uitkomst van dit conflict, zal de overwinning zijn van gerechtigheid, gelijkheid en waarheid.

Het is de verantwoordelijkheid van iedere individu in ieder tijdperk om een standpunt in te nemen in deze voortdurende strijd tegen de twee vormen die we beschreven hebben. Een mens is niet gemaakt om toeschouwer te bliijven.

Terwijl we geloven in een bepaalde vorm van historisch determinisme, geloven we ook in de vrijheid van het individu en in de menselijke verantwoordelijkheid die aan de basis liggen van dit determinisme. We zien geen tegenstelling tussen die vrijheid en dat determinisme. De geschiedenis gaat namelijk vooruit op basis van algemene en wetenschappelijk aantoonbare deterministische processen, maar “Ik”, als individueel menselijk wezen, moet kiezen of ik vooruit wil gaan, mee met de geschiedenis, en op die manier mee de gedetermineerde koers van die geschiedenis te versnellen door er mijn kennis en mijn begrip voor in te setten, of daarentegen juist, tegen de koers van de geschiedenis in, de onwetendheid, het egoïsme, het opportunisme… wil verdedigen om op die manier verpletterd te worden.

De schepping van de mens en de tegenstelling tussen God en Iblis, tussen Geest en Klei

(door Ali Shariati, vertaling door redwasp)

Het verhaal in de Koran over de scheping van Adam is de diepste en meest vooruitstrevende uitdrukking van humanisme. In dit verhaal staat Adam symbool voor de hele menselijke soort, Adam stelt de essentie van het mens zijn voor. Hij is de menselijke soort in de abstracte filosofische betekenis, niet alleen biologisch. Wanneer de Koran over de mens spreekt in de biologische betekenis, dan gebeurt dat in de taal van de natuurwetenschappen. De Koran spreekt dan over sperma, bloedklonters, embryo’s… Maar wanneer het over de schepping van Adam gaat, dan wordt de taal metaforisch en filosofisch. Vol van verschillende betekenissen en symbolen. De schepping van de mens, de schepping van de essentie van het mens zijn, van de menselijke spirituele bestemming, van alle typische eigenschappen van de menselijke soort… dit alles wordt in het verhaal van Adam samengevat in de volgende formule:

Gods Geest + Vieze Klei = de Mens

“Vieze klei” en “Gods geest” zijn twee symbolen. Het is niet zo dat mensen werkelijk geboetseerd werden uit vieze klei (hama’ masnun) of uit Gods geest. Het eerste symbool van de twee termen verwijst eerder naar de aardsheid, de laagheid, de traagheid en passiviteit. Het andere verwijst naar een eindeloze beweging naar volmaaktheid, een oneindig voortdurend opstijgen. “Gods Geest” is de best denkbare uitdrukking voor dat idee.

De betekenis van de Koranische stelling dat de mens samengesteld is uit Gods geest en vieze klei is gelijkaardig aan wat Pascal bedoelde wanneer hij schreef dat de mens het midden is tussen twee oneindigheden: een oneindigheid van laagheid en zwakte enerzijds en een oneindigheid van grootsheid en glorie anderzijds. Er bestaat echter een groot verschil tussen de woorden van Pascal en hetgeen er in de Koran staat, ook al drukken ze allebei dezelfde waarheid uit. Toch is er een groot verschil tussen Pascal en God.

Of we nu spreken van de “condition humaine”, om de terminologie van de existentialisten te gebruiken, of van de “oorspronkelijke zuivere aard van de mens” (fitra), het zijn allemaal uitdrukkingen die op de dubbele en tegenstrijdige natuur van de mens wijzen.

De Koran drukt dit als volgt uit: De mens is een vrije en verantwoordelijke wezen dat een tussenstadium bezet tussen twee tegengestelde polen, God en Satan. De combinatie van die twee polen van de tegenstelling, these en anti-these, vinden we zowel terug in de menselijke natuur als in hun geschiedenis. Dit veroorzaakt binnen in de mens een voortdurende dialectische beweging, een onweerstaanbare evolutionaire beweging, een constante strijd tussen de twee tegengestelde polen in het menselijk leven.

Deze tegenstelling tussen God en Satan, tussen geest en klei, in het binnenste van het menselijk bestaan, maakt de mens tot een dialectische wezen.
God, of God’s geest, staat symbool voor de absolute en oneindige zuiverheid, schoonheid, kracht, creativiteit, bewustzijn, visie, kennis, liefde, barmhartigheid, wilskracht, vrijheid, onafhankelijkheid, autonomie, eeuwigheid… die binnen in de mens aanwezig is als een bron van mogelijkheden. Een aantrekking die de mensen naar de top wil voeren, naar de schittering van de hemelen, omhoog naar God’s majesteit, gevoed door de heilige namen en eigenschappen van God. Zo ver als onze kennis ons kan brengen.

Zich bewust van alle geheimen van de natuur, wordt de mens een macht die over de hele wereld kan heersen. Alle materiële en spirituele machten in de Hemel en op Aarde moeten voor hen buigen, de zon en de maan tot zelfs de hoogste Engelen van God. De Mens wordt zo tegelijk een schepsel en een schepper, een dienaar en een meester. De Mens is bewuste, ziende, creatieve, beslissende, wetende, wijze, doelbewuste, zuivere wilskracht op wie Gods vertrouwen rust. Hij is Zijn vertegenwoordiger op Aarde en tot in de eeuwigheid een schepsel uit het paradijs.

Hoe en waarom is dit zo? De Mens is voor de helft Geest van God, dit is de eerste pool, het gegeven, het fundament dat hem in staat stelt om op te stijgen naar het absolute, naar God, hetgeen hem in staat stelt om in zichzelf Goddelijke eigenschappen te ontwikkelen en dat hem motiveert, dat hem drijft. Maar er is ook een sterke eigenschap die tegengesteld is aan die eerste. Er is een kracht die hem neertrekt en die hem tot stilstand brengt. Een kracht die dood, laagheid en lelijkheid veroorzaakt.

De Mens beschikt over een Goddelijke Geest die krachtig vloeit als een sterke vloed die alle obstakels in zijn weg met zich mee trekt, die waar hij gepasseerd is de velden en tuinen vol groen doet groeien en bloeien alvorens te eindigen in het diepe water van de eeuwige Oceaan. Maar de Mens kan ook het brakke en stilstaande water worden dat achterblijft wanneer de vloed al ver voorbij getrokken is, water dat niet meer kan bewegen en dat daardoor steeds onzuiverder wordt, tot het tenslotte modder geworden is die steeds harder en onbuigzamer wacht op het moment dat hij zal barsten. Dan is het precies alsof de hele grond bedekt is met potscherven. Niets kan daar nog groeien, en alles blijft bewegingloos verder vergaan tot een woestenij, een stinkend moeras in plaats van een veld, een vijver of een oceaan. Dood in plaats van leven. Vieze modder in plaats van Gods Geest. Modder en aarde. Dat is de tegenpool van dat eerste gegeven. Het is de antithese die de these aanvalt en die de Mens wegduwt in een richting die aan die eerste pool tegengesteld is.

Uit de combinatie van die twee tegengestelde krachten, ontstaat strijd en beweging. Die strijd en beweging veroorzaken een nieuwe synthese.

De afstand tussen Gods Geest en vieze klei is de afstand tussen twee oneindigheden. De Mens is één en al twijfel en aarzeling, een slinger die tussen die twee oneindige polen heen en weer beweegt. Door hun vrije wil dragen ze zelf de zware verantwoordelijkheid om steeds opnieuw te kiezen tussen de Geest en de modder. In de ene richting liggen de hoogste vormen van volmaaktheid, schoonheid, waarheid, mach, bewustzijn, wilskracht… hoger en groter dan wat we ons ook maar kunnen voorstellen. Dat is de wereld die gaat komen. In de andere richting zien we het laagste van het laagste : onvolmaaktheid, lelijkheid, valsheid, zwakte, onwetendheid, totale onvrijheid, eindeloos verval… vuiler, lager en egoïstischer dan om het even wat we ons maar kunnen voorstellen. Dat is deze huidige wereld.

Sommige mensen die wij kennen hebben ons verbaasd doordat ze tot ongeziene hoogten van genialiteit, schoonheid, bewustzijn, edelmoedigheid, zuiverheid, moed, vertrouwen, vrijgevigheid en integriteit opklommen. Geen enkel ander wezen, materieel of immaterieel, engel of djinn, heeft het vermogen om op die manier te groeien. Tegelijk zien wij andere mensen die door hun gemeenheid, onzuiverheid, zwak karakter, lelijkheid, lafheid en door hun vele misdaden lager gevallen zijn dan om het even welk dier, welke microbe of welke demon dan ook. De mens kan zowel in het lage, het lelijke en het kwade als in het volmaakte, het edele en het schone tot het uiterste gaan. Aan het ene extreem raken de mensen God en aan het andere extreem raken ze Satan.
De mens bevindt zich tussen twee absolute mogelijkheden, die zich elk aan een extreme kant van het spectrum bevinden. Mensen zijn snelwegen die rechtstreeks van min oneindig naar plus oneindig voeren. Een snelweg van een oneindig lage min naar een oneindig verheven plus.

De mens is een vrij en verantwoordelijk willen. Hij is tegelijk een willen dat verplicht is om te kiezen en het object van dat willen en van dat kiezen. Om het met de terminologie van het Brahmanisme te zeggen: de mens is tegelijk de reisweg, de reiziger en de reis. Mensen zijn voortdurend op weg van hun klei-natuur naar hun goddelijke natuur.

De mens, dit samenkomen van tegenstellingen, is een dialectisch wezen, een binair mirakel van God. Het wezen van de mens, hun levensdoel, is een oneindige beweging, ofwel in de richting van de klei, ofwel in de richting van God. En dat is, los van deze redenering, precies de actuele mens die we in en om onszelf opmerken, de echte mens die we in onze wetenschappelijke onderzoeken leren kennen.

De Koran spreekt herhaaldelijk over de schepping en de samenstelling van de mens, niet alleen in filosofische, maar ook in wetenschappelijke termen. God bestaat in de mens als een potentieel, een mogelijkheid, een richting waar de mens naartoe kan streven.

Waarlijk wij zijn van God en zullen naar Hem terugkeren.
(23:60)

Ik geloof niet dat deze diepzinnige ayah gaat over de dood en over het graf, zoals de meeste commentatoren schrijven. Zij doen alsof God pas dan, wanneer we naar het graf worden gebracht, bezit van ons neemt. We zouden dan pas tot God terugkeren wanneer we deze wereld, die wij als ons eigendom beschouwen, verlaten.
Ik interpreteer die ayah ook niet zoals de pantheïsten die beweren dat de mens opgaat in de objectieve essentie van God, zoals een druppel die oplost in de oceaan. Zij beweren dat het zelf verdwijnt en dat ze dan onsterfelijk worden in God. Die ayah gebruikt niet het woord “fihi” (in Hem), maar het woord “ilayhi” (naar hem). Dat wil zeggen dat we naar God terugkeren, maar niet in God. De ayah spreekt over een bepaalde richting waar de mens naartoe kan streven, de richting van de oneindige volmaaktheid.

Door zijn dubbele en tegengestelde natuur, is de mens als dialectisch fenomeen gedwongen om steeds in beweging te blijven. De mens zelf is het slagveld voor een eeuwige strijd tussen twee krachten, een strijd die de motor is achter een voortdurende evolutie in de richting van de volmaaktheid.

Deze beweging gaat van klei in de richting van God, maar waar is God? God bevindt zich in het oneindige. De mens kan daardoor nooit een definitieve rustplaats vinden en blijvend wonen in God. De afstand tussen klei en God is de afstand die de mens aflegt in de zoektocht naar volmaaktheid. Maar de mens blijft ononderbroken verder reizen en blijft stijgen in de richting van God die onbegrensd en ongebonden in het oneindige verblijft. Deze beweging van de mens gaat dus van het oneindig lage naar het oneindig verhevene en de eindbestemming is God, de Geest van God, de Oneindigheid. Het is onmogelijk voor de mens om ooit halt te houden.

Hoe schandalig zijn alle vastgeroeste standaarden en dogma’s dan. Wie zou er ooit een eeuwige maatstaf kunnen vastleggen? De mens is een voorturend kiezen, een strijd, een worden. Mensen zijn een oneindige migratie, een migratie bin zichzelf, van klei naar God. Mensen zijn migranten binnen in hun eigen ziel.

Het pad dat de mens van klei naar God brengt, wordt “madhab” genoemd. We weten allemaal dat het woord verwijst naar een pad. Religie is geen doel, maar een pad, een middel. Alle ellende binnen religieuze samenlevingen ontstaat doordat de religie van geest en van richting veranderd is. De religie krijgt en nieuwe rol en wordt een doel op zichzelf. Wanneer je echter een weg verandert in een doel, een bestemming, wanneer je het middel gaat dienen en zelfs aanbidden, wanneer je dat generatie na generatie blijft doen, honderden jaren aan een stuk, dan ga je je er op den duur zo hard aan hechten dat je ogen al vochtig worden wanneer er alleen nog maar over gesproken wordt. Op den duur ben je bereid om ten oorlog te trekken tegen iedereen die er kwaad over spreekt en spendeer je al je tijd en geld aan het versieren, oplappen en bijschaven ervan. Je loopt er voortdurend over te praten en je gunt jezelf geen minuut rust meer om je wereldlijke zaken in orde te brengen. Je wrijft er het stof van in je ogen alsof het een geneeskundige zalf was. Als je dat generatie na generatie blijft volhouden, eeuwen aan een stuk, waar kom je dan uit? Je zult de weg kwijt zijn. Ja, deze ware, rechte en duidelijke weg zal je in de verkeerder richting gebracht hebben en je weghouden van je doel en je bestemming.

En op die manier de weg kwijt zijn, na eerst op de juiste weg te zijn gegaan, is erger dan die weg nooit gekend te hebben. Je hebt gehoord dat dit ware, rechte en duidelijke pad, deze heilige snelweg, al duizenden mensen naar hun bestemming heeft gebracht. Maar nu wordt jij door datzelfde pad juist heel je leven gehinderd, waardoor je eigenlijk gelijk bent geworden aan de mensen die misleid werden en het verkeerde pad volgden.

Waarom? Omdat je van het pad een speelplein hebt gemaakt, je hebt de snelweg veranderd in een soort heilig park of een clubhuis. Kijk bijvoorbeeld naar de Shi’ieten. In hun geloof is de Imam een persoon die hen leidt en hen gidst. Maar hij is in werkelijkheid een heilig en onzichtbaar wezen geworden, een bovenmenselijk wezen dat geliefd en geloofd, aanbeden en geprezen moet worden. Verder niets! Religie als geheel, de regels en principes in de wet, de personages die een belangrijke rol spelen in de religieuze verhalen, zijn allemaal doelen op zichzelf geworden. Ze zijn niet langer in staat om jou naar het ware doel, de ware bestemming te brengen.

Het gebed is bijvoorbeeld een middel. De Koran beschrijft het als een middel om het kwade en het verwerpelijke te voorkomen. Maar de woorden en de bewegingen van het gebed zijn doelen op zichzelf geworden. Terwijl onze ideeën over het gebed steeds complexer en technischer is geworden, is de efficiëntie van onze gebeden steeds minder geworden.

Het is volgens mij geen toeval dat zoveel namen en uitdrukkingen in de woordenschat van de Islam, die alle mogelijke aspecten en dimensies van religie beschrijven, oorspronkelijk “pad” betekenden. Het woord “din” zelf betekent naast “religie” of “Heilige Wijsheid”, zoals sommigen voorstellen, ook gewoon “weg”. Ook andere termen hebben een gelijkaardige betekenis. Een “silk” is een nauwe bergpas, een “shariah” is het pad dat naar een drinkplaats leidt, een “tariqa” is een brede weg die twee steden of twee landen met mekaar verbindt, een “madhab” is een snelweg, een “sirat” is een weg die naar een gebedsplaats leidt en een “ummah” is een groep mensen die samen op weg zijn naar een gemeenschappelijke bestemming, met een ééngemaakte leiding op één gemeenschappelijk pad.

Religie is dan ook een weg of een pad dat van klei tot God leidt en dat de mens van laagheid, stilstand en onwetendheid, van het lage leven van de klei en van zijn duivelse eigenschappen omhoog stuwt naar bewegng, visie, geestelijk leven en Goddelijke eigenschappen. Als religie daar in slaagt, dan is het een ware religie. Maar als het daar niet in slaagt, dan heb je ofwel voor een verkeerd pad gekozen, ofwel ga je in de verkeerde richting op het juiste pad. In beide gevallen zal het resultaat hetzelfde zijn. We zien hier geen verschil tussen moslims en niet-moslims, ze komen allebei niet dichter bij de Bestemming van het pad.

Men zou zelfs kunnen zeggen dat niet-moslims vandaag beter bezig zijn dan moslims. Als iemand vastberaden op een verkeerd pad in de juiste richting gaat, dan kan die misschien wel eerder bij zijn bestemming aankomen dan iemand die niet weet in welke richting hij op het juiste pad moet lopen. Iemand die er voor kiest om een omweg te maken, maar die op die omweg wel vlot vooruit komt, zal vroeg of laat ooit wel eens op zijn bestemming aankomen. Terwijl sommige mensen op het juiste pad gewoon wat slenteren of in een verkeerde richting gaan, misschien gewoon blijven zitten en praten over hoe goed hun pad wel is. Misschien lopen ze wel rond in een kring om mekaar bewonderend aan te staren. Ze kennen vast de duizend en één bewijzen dat hun pad het juiste pad is en ze kennen de duizend en één voorbeelden van mensen die voor hen op het pad vooruit gekomen zijn. Maar ondanks al die bewijzen en al die zekerheid, hebben ze geen flauw benul van hun eigen achterlijkheid. Ze kennen geen zelfkritiek, ze zijn niet van plan om iets te ondernemen om te zien waar hun fouten liggen en om zichzelf te veranderen. Daardoor komt het dat de aanbidders van God ingehaald werden door de aanbidders van koeien. Onze vrome gelovigen zijn zich daar helemaal niet van bewust.

De belangrijkste elementen die we moeten onthouden uit het verhaal van de schepping van Adam, zoals dat in de Koran voorkomt, zijn de volgende:

• Mensen zijn godvormige wezens in ballingschap, dialectische wezens waarin twee tegengestelde krachten aanwezig zijn: een goddelijke en een duivelse, geest en klei.

• Mensen zijn een vrij willen, in staat om zelf hun lot vorm te gevenn. ze zijn verantwoordelijke en geëngageerde wezens.

• Mensen aanvaarden de unieke verantwoordelijkheid die God hen toevertrouwt. Ze worden Gods khalief.

• Tegelijk zijn mensen in staat om tegen God in opstand te komen. Ze eten de verboden vrucht van kennis en wordt verbannen uit de Tuin.

• Mensen moeten in de woestenij van de natuur overleven met drie zaken: intellect (de verboden vrucht), opstandigheid (Satan) en liefde (Eva). Met deze zaken moeten ze en menselijk paradijs opbouwen in de natuur, in hun plaats van ballingschap.

• Dit veroorzaakt echter een permanente strijd binnen in de mens tussen de tegengestelde krachten. De mens moet er voortdurend naar streven om van de klei op te stijgen, zodat dit dier dat uit modder en slib werd gemaakt, zijn goddelijke eigenschappen ontwikkelen.

Het wereldbeeld van de Tawhid

(door Ali Shariati, vertaling door redwasp)


Mijn wereldbeeld is dat van de Tawhid. Natuurlijk is Tawhid, in de betekenis van de eenheid van God, algemeen aanvaard door alle monotheïsten. Maar tawhid als wereldbeeld, in de betekenis die ik er aan wil geven, is een theorie over de wereld en over het heelal als een eenheid in plaats van een kunstmatige scheiding tussen natuurlijk en bovennatuurlijk, deze wereld en het hiernamaals, substantie en betekenis, geest en lichaam… Die theorie beschouwt het hele bestaan als één vorm, één enkel levend en bewust organisme, uitgerust met een wil, intelligentie, gevoel en doel. Er zijn veel mensen die geloven in Tawhid, maar alleen in de strict godsdienstige betekenis van het woord: “God is één, niet meer dan één.” Maar ik beschouw Tawhid als een wereldbeeld en ik ben er van overtuigd dat de Islam het ook op die manier bekijkt.

Ik beschouw Shirk op een gelijkaardige manier. Shirk is het wereldbeeld dat het heelal beschouwt als een onharmonische assemblage, vol onenigheid, tegenstellingen en verschillen. Het ziet in de wereld verschillende tegengestelde polen, strijdende tendensen, losse en geïsoleerde verlangens, ideeën, gewoontes, doelen en willen. Tawhid ziet de wereld als één gemeenschap, Shirk ziet de wereld als een feodaal systeem.

Het verschil tussen mijn wereldbeeld en dat van het materialisme of het naturalisme ligt in het feit dat ik de wereld zie als een levend wezen, uitgerust met een zelfbewustzijn en een wil, met een ideaal en een doel. De hele werkelijkheid is één levend wezen, met één enkele harmonieuze orde, met één leven, één wil, met gewaarwordingen en met een doel. Zo lijkt de wereld op één grote en absolute mens, precies zoals iedere mens op de hele wereld lijk, maar dan op een kleine, relatieve en onvolmaakte versie van de wereld. Anders gezegd, als we een mens nemen, een bewuste, creatieve mens met een doel, een uitmuntend voorbeeld van de hoogste graad, en deze mens zo groot mogelijk maken, dan zouden we een voorbeeld van de hele wereld zien.

De relatie tussen de mens en God, tussen natuur en meta-natuur, tussen de natuur en God (ik gebruik elk van deze woorden met tegenzin), is dezelfde als die tussen licht en de lamp die het licht uitzendt. Het is ook dezelfde relatie als die tussen de gewaarwording van je lichaam, en dat lichaam zelf. De gewaarwording van het lichaam is niet gescheiden van dat lichaam zelf, ze staat er niet los van, maar ze is tegelijk ook geen deel van het lichaam en nog minder het hele lichaam zelf. Tegelijk is dat lichaam op zichzelf, zonder dat iemand er bewust van is, een betekenisloos stuk materie.

Ik geloof daarom niet in pantheïsme, polytheïsme, trinitarisme of dualisme, maar alleen in Tawhid, dat is monotheïsme. Tawhid staat voor een bepaald wereldbeeld dat de universele éénheid van het bestaan erkent, een eenheid tussen drie verschillende sferen: God, de natuur en de mens, die uit dezelfde bron voortkomen. Die drie sferen hebben hetzelfde doel, dezelfde wil, dezelfde geest, dezelfde beweging, hetzelfde leven.

In het wereldbeeld van de Tawhid, zijn er twee relatieve kanten aan het bestaan: het onzichtbare en het manifeste. Deze twee termen worden vandaag de dag meestal gebruikt om de spreken over het zintuiglijke en het bovenzintuiglijke, of meer exact uitgedrukt, dat wat voorbij het terrein van onze onderzoeken, observaties en experimenten (en dus van onze kennis) ligt, hetgeen dat voor onze zintuigen verborgen blijft enerzijds en het observeerbare en manideste anderzijds. Dit is geen vorm van dualisme, geen tweedeling van het bestaan, maar een relatieve indeling gebaseerd op het menselijke vermogen om kennis op te doen. De verdeling van de werkelijkheid in het onzichtbare en het manifeste is een epistemologische verdeling, geen ontologische. Het is ook een logische indeling die als zodanig volledig wordt aanvaard en toegepast door de wetenschappen.

De materialisten geloven dat materie de oorspronkelijke oer-substantie is van de fysieke wereld. Ze beschouwen energie als het gevolg van veranderingen in de materie. Energisten beweren het tegenovergestelde. Zij zien energie als de oorspronkelijke, eeuwige substantie waar de fysieke wereld uit bestaat en ze beschouwen materie als een samengeperste vorm van energie. In tegenstelling tot die twee groepen, verklaarde Einstein dat uit experimenten blijkt dat noch materie, noch energie de oorspronkelijke en ware bron is van de wereld, van het bestaan. Energie en materie kunnen volledig in mekaar worden omgezet, waaruit blijkt dat ze allebei slechts manifestaties zijn van een onzichtbare en onkenbare essentie die zich soms laat opmerken in de vorm van materie, dan weer in de vorm van energie. Het is de taak van de natuurkunde om die twee manifestaties te onderzoeken als verschillende verschijningsvormen van één bovenzintuiglijke bestaansvorm.

Tekens en voorbeelden in de natuur

Het wereldbeeld van de Tawhid ziet de natuur, de manifeste wereld, als een geheel van verschillende tekens (ayaat) en voorbeelden (sunan).

Het gebruik van het woord “teken” (aya) om over een natuur-fenomeen te spreken, heeft een diepe betekenis. De oceanen en de bomen, nacht en dag, aarde en zon, aardbevingen en dood, ziekte, chaos en tumult, wetten en zelfs de mens zelf zijn allemaal tekens. Tegelijk zijn tekens niet afgescheiden van God. Tekens en God zijn geen compleet gescheiden essenties, geen tegengestelde polen.

Het woord “teken” wijst op een aanwijzing of een manifestatie. Het is een synoniem van “fenomeen”, een term die vandaag, niet alleen in de natuurkundige, maar ook in alle andere wetenschappen die zich met de zichbare wereld bezig houden, populair is. In het Farsi vertalen we dat woord als “padida” en in het Arabisch als “zahira”. Fenomenologie, in de breedste betekenis, is gebaseerd op de erkenning dat absolute waarheid, de grond en de essentie van de wereld, van de natuur, van de materie, buiten het bereik van onze kennis ligt. Wat we kunnen weten, dat waar we toegang toe hebben, dat wat we met onze zintuigen kunnen waarnemen, is slechts de verschijningsvorm, niet het wezen. Het bestaat uit de oppevlakkige en tastbare manifestaties en verwijst alleen maar naar oorspronkelijke, onzichtbare en bovenzintuiglijke werkelijkheid. Natuurkunde, scheikunde of psychologie kunnen die ver-schijningsvormen onderzoeken, ze analyseren, er kennis over verzamelen en de tastbare verwijzingen naar de ware essentie en de ziel van de wereld. Kortom, wetenschappen houden zich bezig met de tekenen, de aanwijzingen en de manifestaties van het zijn, want de tastbare natuur is het geheel van al die tekens en manifestaties.

Van alle boeken over religie, wetenschap en filosofie, is het alleen de Quran die alle objecten, alle gebeurtenissen en processen in de natuur als “tekens” beschouwt. Zowel binnen de Islamitische mytiek als in het Oosters pantheisme wordt de wereld gezien als een reeks rimpels of bubbels aan het oppervlak van een diepe, enorme, kleurloze en vormloze oceaan die God is, of de Ware Essentie van het Bestaan. Het Idealisme en verschillende religieuze en ethische stromingen beschouwen de materiële natuur als een verzameling van waardeloze voorwerpen tegenover God en de Mens. Maar de Quran zegt dat deze “tekens” een positieve wetenschappelijke waarde hebben. Het beschouwt ze niet als illusies, of als sluiers over het gezicht van de waarheid. In tegendeel. Het zijn wegwijzers die wijzen naar de waarheid en het is alleen maar door erover na te denken, op een ernstige en wetenschappelijke manier, dat we die waarheid kunnen bereiken, niet door ze te negeren en weg te werpen.

Deze manier van denken over de “tekens”, over de fenomenen in de wereld, staat veel dichter bij de hedendaagse wetenschappelijke aanpak dan die van de oude mystiek. Het gaat niet om de whadat al-wujud van de sufis, maar om een tawhid-e wujud, op wetenschappelijke en analytische basis.

Eenheid van mens en God, van natuur en bovennatuur

Tawhid moet dus geïnterpreteerd worden in de betekenis van de éénheid van de natuur met de meta-natuur, van de mens met de natuur, van de mens met de mens, van God met de wereld en van God met de mens. Het verbeeldt dit alles als één geheel, één harmonieus levend en zelfbewust systeem.

Ik heb al gezegd dat de structuur van de Tawhid geen tegenstellingen of onevenwichten in de wereld kan dulden. Volgens het wereldbeeld van de Tawhid is er dus geen enkele echte tegenstelling in het hele bestaan. Geen tegenstelling tussen mens en natuur. Geen tegenstelling tussen geest en lichaam of tussen deze wereld en het hiernamaals. Geen tegenstelling tussen materie en betekenis. Maar Tawhid verdraagt ook de wettelijke tegenstellingen niet, de klassen-tegenstellingen, de sociale, politieke, ethnische, nationale, territoriale, genetische of economische tegenstellingen. Tawhid is een manier om het hele bestaan te zien als een éénheid.

De tegenstellingen tussen natuur en bovennatuur, tussen materie en betekenis, tussen deze wereld en het hiernamaals, tussen zintuiglijk en bovenzintuglijk, geest en lichaam, verstand en verlichting, wetenschap en religie, metafysica en natuur, de werken van de mens en de werken van God, politiek en religie, logica en liefde, brood en aanbidding, vroombeid en engagement, leven en eeuwigheid, grondbezitter en boer, heerser en overheerste, zwart en wit, edelman en schooier, priester en leek, Oosters en Westers, gezegend en vervloekt, licht en duister, inherent goed en inherent kwaad, Griek en barbaar, Arabier en niet-Arabier, Perziër en niet-Perziër, kapitalist en proletariër, elite en massa, geleerd en ongeletterd… al deze vormen van tegenstelling zijn alleen maar verzoenbaar met een wereldbeeld dat gebaseerd is op Shirk, op polytheïsme. Ze zijn onverzoenbaar met een wereldbeeld dat gebaseerd is op Tawhid, op monotheïsme.

Daardoor heeft het wereldbeeld van de Shirk altijd de basis gevormd voor shirk in de maatschappij, voor discriminatie tussen klassen en rassen. Geloof in een veelheid van verschillende scheppers leidt steeds tot het goedkeuren, zelfs tot het zegenen, van verschillen tussen de schepsels. Die verschillen worden als eeuwig, natuurlijk en goddelijk voorgesteld. Tawhid, daarentegen, verwerpt al die vormen shirk en beschouwt alle deeltjes, processen en fenomenen van het bestaan als deel van een geëngageerde beweging naar één zelfde doel. Alles wat niet naar dat doel leidt, bestaat per definitie niet.

Het verwerpen van afhankelijkheid

Een ander gevolg van Tawhid als wereldbeeld, is het verwerpen van iedere vorm van afhankelijkheid van de mens tegenover sociale machten. De mens wordt volledig bepaald, exclusief en in al zijn dimensies bepaald door het bewustzijn en de wil die over het bestaan regeren. De bron van steun, richting, geloof, vertrouwen en troost bestaat uit één enkel centraal punt, een as waarrond de hele cosmos zich beweegt. Alle wezens bewegen rond in een cirkel gevormd door lichtgevende stralen op een gelijke afstand van dat middelpunt. Dat middelpunt is de machtige bron van alles wat bestaat. De enige echte wil, het enige echte bewustzijn, de enige echte kracht die bestaat en die over alles regeert. De plaats van de mens in deze wereld is een objectieve veruitwendiging van deze waarheid. Dit wordt nog veel duidelijker wanneer die mens symbolisch rond de Ka’ba loopt.

Volgens dit wereldbeeld dat gebaseerd is op de Tawhid, hoeven de mensen slechts één kracht te vrezen en zijn ze maar aan één rechter verantwoording verschuldigd. Ze richten zich naar één qibla en richten hun hoop en hun verlangens naar één unieke bron. Daar volgt ook uit dat al het andere vals en zinloos is. Alle verschillende stromingen, strevingen, angsten, verlangens… van de mensen, zijn leeg en vruchteloos.

Het wereldbeeld van de Tawhid geeft de mensen hun onafhankelijkheid en hun waardigheid. Onderwerping aan God alleen, het volmaakte voorbeeld voor alle wezens, nodigt de mensen uit om in opstand te komen tegen alle liegende machten, alle vernederende vormen van dwang en terreur, alle verslavende vormen van hebzucht.

Stellingen over Materialistische Theologie

Tot nu toe is bijna alle theologie idealistisch van aard geweest. Het wordt tijd dat de theologie aandacht krijgt voor de materie. Voor de materie waar wij levende, denkende, biddende, hopende, dankende, liefhebbende, vloekende, strijdende… mensen uit zijn opgebouwd en de materie waarin wij leven.

Deze stellingen proberen een aanzet te geven tot het opbouwen van een materialistische theologie, tot een materialistische manier om aan theologie te doen.

I. Wat is Materialistische Theologie
II. Het aanbidden van Goden
III. Tawhid en Shirk
IV. Mystiek, zingeving en spiritualiteit
V. Macht

redwasp