Uit materieel onderzoek naar de menselijke psychologie/neurologie blijkt dat wij een aangeboren neiging (fitra in het Arabisch) hebben om te zoeken naar een hogere macht aan wie we ons kunnen overgeven. Het aanbidden van goden zit in onze natuur. Wij zijn geboren deificators (maar we zijn niet de enige soort die goden zoekt/maakt om te aanbidden).
We blijken ook een aangeboren neiging te hebben om onze omgeving te antropomorfiseren. Wij zijn geneigd om alles en iedereen om ons heen ervan te verdenken gelijkaardige eigenschappen, behoeften en verlangens, emoties, … te hebben als wijzelf. Wanneer we geconfronteerd worden met de meest diverse fenomenen, dan hebben we steeds de reflex om deze fenomenen, voor zoverre dat mogelijk is, als personen, als quasi-mensen te benaderen.
Dat heeft als gevolg dat alle mensen de aangeboren neiging hebben om op zoek te gaan naar een hogere macht aan wie we ons kunnen overgeven en dat we geconditioneerd zijn om die hogere macht als een soort menselijk wezen te benaderen. Mensen zijn hard-wired om antropomorfe Goden te aanbidden.
[
Het proces van antropomorfisering van de goden gebeurt in verschillende stappen.
Alles begint met de eigenlijke god, met de macht, het ideaal, de persoon, het instituut, … dat aanbeden wordt. Deze relatie van aanbidding, deze machtsrelatie tussen de god en haar/zijn aanbidder, is het begin van het hele proces.
Als de god in kwestie een persoon is (bijvoorbeeld een staatshoofd of een opperpriester), dan heeft zij/hij al een menselijke vorm. In de andere gevallen ontstaat er vaak spontaan een eerste vorm van antropomorfisering vanuit de aangeboren menselijke neiging om alles in hun omgeving als een persoon te beschouwen.
Deze spontane antropomorfisering, waarbij een god spontaan met een aantal menselijke trekken verbeeld is vaak de basis van een aantal symbolische verhalen (mythes) waarin de goden als personages optreden. Deze mythes worden collectief verteld en beluisterd en gaan vaak gepaard met rituelen die de aanbidders van de god in staat stellen om de mythische gebeurtenissen zelf (symbolisch) te beleven.
De collectieve mythes en rituelen zorgen ervoor dat de verschillende spontane antropomorfe godsbeelden van de verschillende aanbidders meer en meer op mekaar afgestemd worden. Het collectieve beeld van de god, door een hele groep mensen gedeeld, wordt stilaan de belangrijkste vorm die iedereen kent. De grote meerderheid van de aanbidders stellen zich deze god dan ook zo voor.
Het hele proces eindigt met een uitgekristaliseerd en gecanoniseerd antropomorf beeld van een god. Op den duur kent iedereen alleen dit beeld van de god, deze symbolische menselijke verschijningsvorm. De eigenlijke god, (de macht, het ideaal, het instituut … dat door de aanbidders wordt gediend) is verdwenen achter het antropomorfe masker van de symbolische god.
Deze laatste stap van het proces, het canoniseren van het “juiste” antropomorfe godsbeeld, is alleen mogelijk als er in de maatschappij een centraal gezag bestaat die de macht heeft om de “juiste” mythes van de “verkeerde” mythes te onderscheiden.
[
We kunnen dit min of meer in een schema samenvatten:
[
Een idealistische kijk op de relatie tussen mensen en hun goden, concentreert zich op de vraag of de antropomorfe goden al dan niet echt bestaan (op een gelijkaardige manier als de materiële wereld om ons heen). Wanneer we religie op een idealistische manier willen onderzoeken, dan vragen we ons af wat religieuze mensen geloven en in hoeverre hetgeen ze geloven overeenkomt met de wereld zoals wij die kennen. Op die manier blijft iedere idealistische kijk beperkt tot vragen in verband met ideeën waar iemand al dan niet in gelooft.
Deze manier van kijken ontstaat vanuit het onvermogen om in te zien wat goden eigenlijk zijn, wat de eigenlijke materialistische relatie is tussen mensen en hun goden.
[
Een materialistische kijk op religie blijft niet hangen bij die vragen over de ideeën waar iemand al dan niet in gelooft. Materialisme is geïnteresseerd in de materiële gevolgen van het aanbidden van goden. Een materialistische manier van kijken naar religie stelt zich de vraag uit welke materiële oorzaken en omstandigheden deze of die vorm van religie is ontstaan en tot welke materiële gevolgen dit kan leiden.
Een materialistische theologie beseft dat de antropomorfe godsbeelden slechs beelden zijn en vespilt dan ook geen energie aan de vraag of deze beelden “waar” zijn. Een materialistische theologie gaat achter de beelden op zoek naar de eigenlijke god, dat wil zeggen naar datgene wat aanbeden wordt, en naar de manier waarop haar/zijn aanhangers deze god juist aanbidden.
Enkel wanneer de discrepantie tussen de eigenlijke god (zoals zij/hij geopenbaard wordt in de materiële aanbidding door haar/zijn aanhangers) en de verbeelde god (zoals zij/hij geopenbaard wordt in de mythologie) te groot is, moet een materialistische theologie zich bezighouden met een kritiek van deze discreptantie.
[
De stelling dat (een bepaalde) god al dan niet bestaat is in feite naast de kwestie. Een god bestaat nooit op zichzelf (an sich), maar steeds alleen voor een persoon die deze god aanbidt (für mich).
Iets of iemand wordt juist een god door de aanbidding van mensen.
[
Er bestaan verschillende soorten goden. In feite kan alles of iedereen een god worden. Iets of iemand wordt namelijk een god wanneer mensen haar/hem/het aanbidden.
-
Sommige goden zijn eigenschappen van de mensen zelf. Het kunnen psychologische vermogens zijn, maar ook eigenschappen die gebaseerd zijn op de materiële, politieke en sociale omstandigheden. Soms worden niet de eigenschappen, maar juist de belangen van sommige mensen tot goden gemaakt. Bijvoorbeeld Ego, Macht, Rijkdom, Lust, Status… , maar ook Solidariteit, Liefde, Kennis… kunnen allemaal goden worden wanneer mensen hen als goden aanbidden.
-
Andere goden zijn machten die de maatschappij beheersen, of juist idealen die deze machten uitdagen en het status quo in de maatschappij willen veranderen. Zo maken sommige mensen de Staat, de Vrije Markt, de Techno-Wetenschappen… tot goden, terwijl anderen juist de Vrijheid, de Solidariteit, de Vrede, de Wijsheid… aanbidden.
-
In sommige gevallen worden (levende of dode) mensen als goden aanbeden. Dat gebeurde niet alleen in de tijd van Caesar of Farao, maar ook vandaag. Zowel prinsen en presidenten als popsterren en andere idolen worden door duizenden mensen aanbeden en op die manier tot goden gemaakt.
-
Nog andere goden zijn machten die in de natuur bestaan. Zowel de Bliksem, de Oceanen en de Bergen als Moeder Aarde, het Universum en de Natuurwetten zelf kunnen als goden aanbeden worden.
[
Wanneer mensen zeggen dat het aanbidden van prinsen en presidenten, popsterren, rijkdom en macht, de vrije markt, … “eigenlijk niet echt aanbidden is”, dat het “slechts in een metaforische betekenis aanbidden is” omdat de aanbidders in kwestie “doorhebben dat hetgeen aanbeden wordt eigenlijk geen echte god is”, dan blijven ze met die opmerking hangen op het niveau van het idealisme en het essentialisme. Ze lijken dan te geloven dat er “achter de oppervlakte van het aanbidden van echte goden” nog een zeker essentieel kenmerk van het goddelijke bestaat, dat in bovenstaande voorbeelden ontbreekt.
Een materialistische manier van kijken, heeft echter geen nood aan dat zogenaamde essentiële kenmerk van een god. Een god is (wordt) een god door de aanbidding van haar/zijn volgelingen. Wanneer mensen aan iets of iemand de macht geven om een god voor hen te worden, dan maakt het niet veel uit of die mensen die god ook echt een “god” noemen. Het feit dat ze zich aan die god overgeven, dat ze die god dienen, is op zich doorslaggevend. Het onderscheid tussen metaforisch aanbidden of echt aanbidden bestaat alleen aan de oppervlakte.
[
Stel je voor dat we zouden doen alsof we iemand dienen. Diep vanbinnen geloven we eigenlijk niet dat we die persoon echt dienen, we geloven dat we maar alsof doen. Toch zijn al onze daden erop gericht om haar/hem te helpen, bij te staan, haar/zijn bestaan aangenamer te maken, haar/zijn belangen te dienen… Wie houdt in dat geval wie voor de gek? Hou jij de wereld voor de gek door te doen alsof je die persoon dient? Of hou je jezelf voor de gek door te doen alsof jou daden, in alles erop gericht om die persoon te dienen, er eigenlijk niet toe doen?
[
Een materialistische theologie mag zich niet laten beetnemen door goden die door hun aanbidders “geen god” genoemd worden. De doorslaggevende factor is niet of de aanbidders geloven dat de god die ze aanbidden ook echt een god is, maar wat ze al dan niet bereid zijn om voor die god te doen.
Voor veel goden is het niet noodzakelijk dat haar/zijn aanbidders geloven of verkondigen dat zij/hij een god is, zo lang ze maar aanbidden, zo lang ze maar buigen en knielen, zo lang ze maar de juiste offers brengen… zo lang ze in hun praxis maar getuigen van haar/zijn macht.
[
Als we zeggen dat iets of iemand een God wordt doordat mensen haar/hem/het aanbidden, dan moeten we ook leren om dat aanbidden op een materialistische manier te bekijken.
Een idealistische kijk op aanbidden staart zich blind op de louter geestelijke kant van de zaak. Volgens een idealist is aanbidding een strikt persoonlijk gevoel van bewondering, een individueel “geloof” in de heiligheid van deze of die god. Aanbidding is volgens idealisten een strict persoonlijk idee of gevoel, iets wat een mens overkomt. Hoewel aanbidden volgens de idealistische visie een strikt individuele instelling is, is het toch iets waar men als individu weinig controle over heeft. Het is een gevoel van bewondering, respect, angst, aantrekking… dat de gelovigen al dan niet overvalt.
Voor een materialist heeft aanbidden bijna niets te maken met al die individualistische en psychologistische concepten waar de idealisten voortdurend over bezig zijn. Aanbidden is iets wat men doet, niet iets wat men denkt, gelooft of voelt. Aanbidden is een vorm van praxis, een vorm van handelen in de praktijk. Een god aanbidden betekent doen wat (men vermoedt dat) deze god zou willen dat men doet en laten wat (men vermoedt dat) deze god liever niet zou willen.
Het is door het aanbidden van een god, door het praktisch handelen van haar/zijn aanhangers in de materiële werkelijkheid, dat die god ook echt een god wordt.
[
In het Hebreeuws en het Arabisch heeft het woord voor aanbidden (avoda/eibada) eerst en vooral de betekenis van dienen. Iets of iemand als een god aanbidden, betekent haar/hem/het op een onvoorwaardelijke manier dienen. Wanneer we iets of iemand aanbidden, er een god van maken, dan gaan we letterlijk of figuurlijk voor haar/hem/het op de knieën. We geven ons over aan deze god en doen hetgeen we denken dat zij/hij/het van ons verlangt.
Een god aanbidden betekent zich overgeven aan die god. Het betekent dat je erkent dat die god macht over jou mag hebben, dat die god jou mag motiveren om bepaalde zaken te doen of te laten.
Het aanbidden van een god is dus steeds opnieuw een machtsrelatie, waarbij de mens die aanbidt zichzelf (al dan niet vrijwillig) onderwerpt aan de goddelijke macht.
[
Het aanbidden van een god is een materieel gegevne in zoverre het een materiële (machts-)relatie uitdrukt tussen de god en de aanbidder. Zelfs wanneer de (symbolische antropomorf vorm van) de god in kwestie, slechts een verzinsel is. De macht die deze verzonnen god uitoefent over haar/zijn aanbidders is een materieel feit.
[
De machtsrelatie van het aanbidden rust op verschillende vormen van macht die de god over haar/zijn aanbidders kan uitoefenen. Voor we hier dieper op ingaan is het goed om ons af te vragen wat we eigenljk precies bedoelen met het begrip “macht”. Op het meest materiële niveau is macht over iemand het vermogen om die persoon dingen te laten doen die zij/hij niet uit zichzelf zou hebben gedaan. Een relatie tussen een god en haar/zijn aanbidders is er dus één waarbij de god het vermogen heeft om het doen en laten van haar/zijn aanbidders te beheersen.
Bij het aanbidden van een god wordt deze macht totaal. De aanbidder laat de god toe om haar/zijn hele wereld te beheersen. De meeste machtsrelaties zijn voorwaardelijk, beperkt en zelfs tot op zekere hoogte wederkerig. De machtsrelatie van het aanbidden is echter onvoorwaardelijk. De aanbidder volgt zonder voorwaarden de wil van haar/zijn god. Ze is ook onbeperkt, de god beheerst de heel wereld, het hele doen en laten van de aanbidder. En de machtsrelatie tussen een god en haar/zijn aanbidders is al helemaal niet wederkerig. De god heeft macht over de aanbidder, de aanbidder heeft niet de minste (bewuste) macht over de god.
[
De macht van een god ontstaat uit verschillende bronnen. Eerst en vooral bestaan er verschillende goden die sowieso een fysieke macht uitoefenen op het leven van de aanbidders. We kunnen bijvoorbeeld denken aan de (god van de) bliksem of de (god van de) oogst. Ook de als god vereerde keizers en presidenten oefenen met hun legers, hun politiemachten, hun wetten, hun rechters, hun ideologen en hun priesters een enorme fysieke macht uit op de bevolking. De invloed die deze goden kunnen hebben op het leven van hun aanbidders is imens. Hun overleven hangt vaak af van de grillen van die goden.
Deze fysieke macht kan rechtstreeks zijn (de god van de bliksem die een huis treft en vernietigt) of onrechtstreeks (de god van de oogst die dreigt met hongersnood als er niet op de juiste manier gehandeld wordt, maar die overvloed belooft als dat wel gebeurt).
Daar eindigt de macht van de goden echter niet. Ze oefenen ook een symbolische macht uit. Het is juist deze symbolische macht die de aanbidder er telkens weer toe overhaalt om in de wereld te handelen zoals (zij/hij vermoedt dat) de god het zou willen.
De symbolische macht van de god is de echte, fysieke macht, vermomd door middel van mythologie en ritueel. Door aan de mythes en de rituelen deel te nemen, transformeert de aanbidder zichzelf om zo beter in staat te zijn om volgens de wil van de god te handelen.
[
Het ontrafelen van de complexe band tussen de fysieke (en psychologische) macht van een god, en haar/zijn symbolische macht is één van de kerntaken van de materialistische theologie.
Als symbolische macht wil blijven bestaan, dan moet er uiteindelijk steeds een vorm van fysieke macht achter staan, die de aanbidder tot daden van aanbidding aanzet. Deze symbolische macht van de god ontrafelen en de achterliggende fysieke macht (of het gebrek eraan) blootleggen, is één van onze belangrijkste doelstellingen.
[
Soms is de materiële basis voor de symbolische macht van een god reeds lang weggeërodeerd. Hoewel de god nog steeds een symbolische macht over haar/zijn volgelingen heeft, bestaat er geen fysieke macht om deze te ondersteunen. Net als de tovenaar van Oz lijkt zo’n god indrukwekkend en machtig. Maar in werkelijkheid is het eveneens een impotent, schriel personage dat een indrukwekkend masker bestuurt, maar voor de rest even machteloos is als de eerste de beste sterveling.
Zo’n god kan nog generaties lang blijven teren op haar/zijn symbolische macht. Zo lang niemand er op wijst dat die god eigenlijk geen macht meer heeft (dat de keizer eigenlijk naakt is, dat de reus lemen voeten heeft), zullen mensen haar/hem blijven aanbidden.
[
Een centraal onderdeel van iedere vorm van aanbidding is het offer. In het offer staat de aanbidder een deel van haar/zijn persoon, tijd, eigendommen, … af aan de god. Aangezien de meeste goden duidelijk vrij zijn van materiële behoeftes, kan het geofferde worden ingezet om “gods werk op aarde” te doen.
Hoewel de materiële kant van het offer (een matriële, haast economische transactie waarbij geld, voedsel, voorwerpen, tijd, energie, kennis … door de aanbidder worden afgestaan in het belang van de god) duidelijk in het oog springt, mogen we niet vergeten dat ieder ritueel offer ook telkens opnieuw een symbolische uitdrukking is van de machtsrelatie die tussen beide partijen bestaat.
Een symbolische uitdrukking van een materiële machtsrelatie is op zich een vorm van symbolische macht. De praxis van het offer is dus niet alleen een symbolische uitdrukking van de (materiële) macht van de god over haar/zijn aanbidders, het is op zichzelf al een vorm van macht waarbij de god de mens ertoe aanzet om iets uit haar/zijn bezit af te staan.
[
Zeker wanneer de god een bestaande aardse heerser, of een bestaand aards systeem van heerschappij is, wordt het offer vaak de belangrijkste vorm van aanbidding. De god van de heersers geeft in dat geval het bevel aan de werkende bevolking om een deel van de door hen geproduceerde waarde of een deel van hun arbeidskracht af te staan. Een deel van dit offer wordt ingezet om de macht van deze god over de werkers nog te versterken (investeren in grotere en imposantere kerken, moskeeën en tempels, beter opgeleide priesters en theologen, … maar ook legers, rechtbanken en politiemachten…), een ander deel wordt gebruikt om de rijkdom van de heersers te vergroten. Op die manier wordt het offer een onderdeel van het hele systeem van uitbuiting, waarbij een deel van de waarde die door de werkers wordt geproduceerd, eigendom wordt van de heersende klasse.
Het offer dient in dit geval om deze uitbuitingsrelatie tussen de heersers en de werkers te camoufleren. Door de werkers wijs te maken dat hun offer niet naar de heersers gaar, niet dient om hun macht en hun rijkdom te vergroten, maar naar een god die macht over alles en iedereen heeft, merken die werkers minder snel dat ze bestolen worden. Door deze diefstal een “offer aan god” te noemen, en de macht van die god over haar/zijn aanbidders te gebruiken om de werkers “uit zichzelf” dit offer te laten brengen, lijkt het alsof alles eerlijk en vrijwillig gebeurt. Door de god van de heersers als tussenpersoon te gebruiken, als bankier die het offer eerst vriendelijk aanvaardt om het pas daarna, uit het zicht, naar de heersende klasse door te schuiven, verdwijnen de dieven helemaal uit het beeld.
[
Vaak heerst er binnen de heersende klasse (binnen het los-vaste bondgenootschap van de verschillende heersende klassen) een interne strijd om de macht. Zeker in het verleden ging die strijd vaak tussen de macht van de politici en de militairen (gebaseerd op het fysieke geweld van wapens, gevangenissen, rechtbanken…) en die van de priesters (gebaseerd op hun zelfverklaarde voorspraak bij de goden). In deze situaties zijn offers door de heersers vaak ook politieke zetten in dat machtsspel. Een heerser drukt op die manier de machtsverhouding tussen haar/zijn klasse en deze van de priesters uit.
[
De idealistische kijk op aanbidding, op iedere vorm van religieus gedrag, is in wezen een vorm van magisch denken. Het ziet de verschillende religieuze handelingen (en zelfs de verschillende ideeën waar een persoon al dan niet in gelooft) als onderdelen van een do ut des economisch/politieke transactie met de goden. Het geloven in dit of dat dogma en het uitvoeren van deze of die handeling zou dan een (haast letterlijk antropomorfe) god al dan niet tevreden stellen.
Het valt op dat verschillende atheïsten, hoewel ze niet geloven dat de god in kwestie bestaat, zelf ook deze idealistische kijk op aanbidding aanhangen. Zij menen ook dat aanbidding dient om deze of die god tevreden te stellen. Aangezien zij echter niet geloven dat die god kan bestaan, menen zij dat alle vormen van religieus gedrag per definitie onzinnig zijn.
[
Een materialistische theologie heeft geen behoefte aan dat soort magisch denken. Iedere vorm van aanbidding, iedere religieuze praxis, alle handelingen in dienst van een bepaalde god, transformeren volgens materialisten op de één of andere manier een deel van de materiële wereld. Dat kan niet anders, aangezien alle handelingen, ook religieuze, in de materiële wereld plaatsvinden.
In sommige gevallen is deze transformatie heel duidelijk zichtbaar. Bijvoorbeeld in alle mogelijke offers. Ieder offer dat aangeboden wordt aan een bepaalde god, is een materiële transactie waarbij iets tastbaars (geld, geschenken, eigendommen…) of iets abstracts (tijd, arbeidskracht…) van eigenaar wisselt.
In sommige gevallen is het moeilijker om deze materiële transformatie duidelijk te zien. Sommige vormen van aanbidding, zoals bijvoorbeeld gebed, vasten en meditatie, transformeren in de eerste plaats de persoon die deze vormen beoefent. Deze innerlijke transformatie (op vlak van energie, innerlijke rust, concentratie…) kunnen pas zichtbaar worden wanneer ze ook het gedrag van de beoefenaar transformeren. Uiteindelijk kunnen ze zo, via hun invloed het gedrag (de religieuze praxis) van deze beoefenaren ook de buitenwereld transformeren.
Een materialistische theologie moet zich dan ook concentreren op deze materiële gevolgen, deze materiële transformatie van de wereld als gevolg van deze of die vorm van aanbidding.
[
Net zoals een god slechts een god kan worden door de aanbidding door haar/zijn aanhangers, kan zij/hij slechts actief in de wereld aanwezig zijn doorheen hun religieuze praxis.
Dorothee Sölle vat dat samen als “God heeft geen andere handen en voeten dan deze van de gelovigen”.
[
Men zou kunnen zeggen dat de eigenlijke god hetgeen is wat gebeurt wanneer haar/zijn aanbidders haar/hem aanbidden.
[
De hoofdvraag van de materialistische theologie is niet :
“Bestaat (deze of die) god?”
maar
“Wie of wat wordt hier aanbeden / tot God gemaakt?”
“Waarom (i.e. in wiens belang) gebeurt dit?”
en “Welke gevolgen heeft dit?”.
[
Een materialistisch onderzoek van religie moet steeds opnieuw een onderzoek van religieus gedrag zijn, van een religieuze praxis. De motiverende ideeën (het zogenaamde geloof) die deze praxis aansturen zijn in die zin alleen maar interessant in de mate waarin ze dat materiële religieuze gedrag ook echt vorm geven.
[
Voor een materialistische theologie zijn er twee interssante uitgangspunten, twee vertrekpunten voor ieder onderzoek. Dat zijn de twee punten waar religie ook echt de materiële werkelijkheid raakt: de oorzaken en de gevolgen van het aanbidden van goden.
[
De oorzaken van het aanbidden zijn complex en komen uit verschillende sferen.
-
Eerst en vooral is er de neurologische oorzaak, onze aangeboren neiging om een god te zoeken en te aanbidden.
-
Daarnaast is er de traditionele oorzaak. Iedere vorm van religieus gedrag is steeds opnieuw ingebed in een bestaande traditie. Geen enkele vorm van aanbidding ontstaat in een traditioneel vacuüm, in een situatie waar geen dominante religieuze tradities zijn waarop gebouwd kan worden of waartegen men zich kan afzetten.
-
Er zijn ook verschillende maatschappelijke oorzaken. Religieus gedrag is sociaal gedrag dat ontstaat in een maatschappij met een bepaalde sociaal / economisch / politieke structuur. Deze maatschappelijke structuur drukt dan ook steeds een heel duidelijke stempel op de manier waarop dit religieus gedrag zich ontwikkelt.
Een materialistische kijk op religie moet al deze verschillende oorzaken van (de specifieke vorm van) religieus gedrag onderzoeken. Zo lang we niet begrijpen wat de materiële oorzaken en omstandigheden zijn waarin bepaalde vormen van religie ontstaan, zullen we nooit in staat zijn om die vormen op een diepere manier te begrijpen dan het idealistische simplisme dat alleen interesse heeft voor de ideeën waar iemand al dan niet in gelooft.
[
Het is heel belangrijk om er steeds van bewust te zijn dat de oorzaken van bepaalde vormen van aanbidding, steeds ook een sociale, een economische en een politieke dimensie hebben. Geen enkele vorm van sociaal gedrag ontstaat in een maatschappelijk vacuüm, ook religieus gedrag niet.
Een materialistische theologie moet dan ook steeds opnieuw op zoek gaan naar deze maatschappelijke dimensies in alle vormen van religieus gedrag. Ze mag nooit geloof hechten aan de idealistische leugen dat religie op de één of andere manier maatschappelijk neutraal zou zijn, maar moet daarentegen steeds opnieuw alle manieren blootleggen waarop de maatschappelijke werkelijkheid een invloed uitoefent op de manier waarop goden aanbeden worden.
In een maatschappij die verdeeld is in klassen, in uitbuiters en uitgebuiten, in heersers en overheersten, betekent dat ook dat een materialistische theologie steeds opnieuw moet onderzoeken hoe de belangen van verschillende klassen, rassen, genders, … tot uitdrukking komen in iedere vorm van religieus gedrag.
[
We moeten er ons van bewust zijn dat de heersende religie in iedere maatschappij steeds opnieuw de religie van de heersers is. Op dezelfde manier zal iedere religie die opkomt voor de onderdrukten, zelf in iedere maatschappij steeds opnieuw onderdrukt worden.
[
Net zoals de (materiële) oorzaken van religieus gedrag complex en gelaagd zijn, bestaan er ook verschillende mogelijke (materiële) gevolgen van het aanbidden van deze of die god:
-
Sommige vormen van aanbidding, van religieus gedrag, leiden tot een beter leven voor de religieuzen en hun omgeving. Dat zijn positieve gevolgen van aanbidding.
-
Sommige vormen van aanbidding leiden niet echt tot een verbetering in het leven van de religieuzen en hun omgeving, maar ook niet tot een verslechtering. Dat zijn neutrale gevolgen van aanbidding.
-
Sommige vormen van aanbidding leiden tot een minder goed leven voor de religieuzen en hun omgeving. Dat zijn negatieve gevolgen van aanbidding.
[
Wanneer we de gevolgen van verschilende vormen van aanbidding willen onderzoeken, dan moeten we onderscheid maken tussen verschillende niveaus waarop deze gevolgen zich kunnen voordoen.
-
individueel niveau (Wat is de invloed van het religieus gedrag op persoonlijk geluk, evenwicht, inzicht, vrede, vreugde…?)
-
familiaal niveau (Hoe worden de relaties met de onmiddelijke naaste omgeving mee bepaald door de manier waarop een god wordt aanbeden?)
-
sociaal niveau (Op welke manier wordt het samenleven in de maatschappij mee beïnvloed door de manier waarop mensen hun goden aanbidden?)
-
kosmisch niveau (Wat is de invloed van het religieus gedrag op het geheel van de schepping, op de hele wereld?)
[
Mensen zoeken een god die heel veel verschillende eigenschappen / functies in zich verenigt:
-
voorwerp van aanbidding
-
scheppende, voortstuwende macht in / achter de hele schepping
-
ideaal / model / voorbeeld hoe te leven / handelen
-
verklaring voor bestaande fenomenen
Hoewel wij mensen geneigd zijn om al deze verschillende eigenschappen / functies op onze god te projecteren (om die eigenschappen toe te kennen aan onze symbolische god) is er natuurlijk niets dat ons garandeert dat onze eigenlijke god deze eigenschappen / functies ook echt allemaal in zich verenigt.
[
Sommige eigenschappen /functies van onze symbolische goden zijn (vergrote, versterkte, verhevigde) eigenschappen / functies van mensen / fenomenen / machten in de natuur. Mensen observeren die eigenschap / functie in de werkleijkheid, stellen er zich een extreme versie vaqn voor en schrijven deze dan aan een god toe.
[
We moeten beseffen dat deze eigenschappen steeds horen bij de symbolische god, de god die door onze omgeving getransformeerd werd en dus niet noodzakelijk bij de eigenlijke god, bij de persoon / de macht / het ideaal / het instituut … dat aanbeden wordt.
Materialistische theologie moet zich steeds afvragen in hoeverre de eigenschappen die aan deze of die god worden toegeschreven (de eigenschappen van deze of die symbolische god) ook echt overeenkomen met de materiële eigenschappen van de eigenlijke god.
[