Calvijn lezen vanuit het standpunt van de vluchtelingen

Door Emery Jones

Wie Calvijn niet leest vanuit het standpunt van de vluchteling die door corrupte overheden een precair leven opgedrongen kreeg, die leest Calvijn gegarandeerd fundamenteel verkeerd. Alleen door hem vanuit de positie van een onderdrukte te lezen, kunnen we Calvijn en zijn theologie begrijpen als een orthodoxe christelijke leer. Calvinisme is de theologie van zij die midden hun onderdrukking worstelen om de fundamentele goedheid te zien van de cosmos die God geschapen heeft.

De leer van de totale verdorvenheid verwordt zelf tot hetgeen ze benoemt, wanneer ze voor iets anders wordt ingeroepen dan voor het veroordelen van de omstandigheden waarin de armen en onderdrukten moeten leven. Die leer veroordeelt de politieke overheden en hun geweld dat mensen wegjaagt uit hun huizen en uit de levens die God Zelf voor hen wilde garanderen. Het is een veroordeling van de economische systemen die de armen naar sloppenwijken verbannen. Het is een veroordeling van de verschrikkingen van het lynchen. En het is een veroordeling van alle andere zonden die bijdragen aan een wereld waarin dit kwaad zelfs maar voorstelbaar is, laat staan dagdagelijkse realiteit.

De leer van onvoorwaardelijke verkiezing toont hoe God de hele vraag zelf verwerpt of iemand al dan niet waardig zou zijn om gered te worden van het kwaad dat ons omringt. God redt ons onvoorwaardelijk omdat god ons onvoorwaardelijk liefheeft. God houdt niet van ons omdat we rijk of machtig zijn of omdat we hard werken of intellectueel zijn of veel bereikt hebben in het leven. God houdt van ons omdat Hij, die onze Goede Vader is, gewoon niet kan ophouden met van ons te houden. Niet omwille van wat we gedaan hebben, maar simpelweg omwille van wie we zijn.

De leer van onweerstaanbare genade toont de hoop dat God ons nooit zal verlaten of verraden. God zal ons nooit alleen achterlaten in deze zondige wereld, maar schept, zelfs nu te midden van ons lijden, een wereld waarin we zullen kunnen bloeien en leven zoals God het voor ons heeft gewenst. God wil dat wij, gewoon zoals wij zijn, kunnen schitteren en licht kunnen brengen in de duisternis van de wereld. God wil dat wij kunnen beseffen waarom we leven en ademen, dat wij onze ziel kunnen vervullen. Het is God die de onmeetbare schoonheid ziet in ons, in diegenen die deze wereld veracht en verworpen heeft.

De leer van het volharden van de heiligen is een leer die alleen maar correct begrepen kan worden als Gods eigen protest tegen de ellende waartoe deze wereld de armen en de onderdrukten veroordeelt. Zij werden geroepen om voor eeuwig Gods eigen volk te zijn en God zal zich voor hun belangen inzetten en van al wie hen van het leven wil beroven, zelf het eigen leven wegnemen, zoals we lezen in het boek Spreuken. En ook al wordt vandaag het huis, de cultuur en het leven zelf gestolen van zovelen, Gods belofte van een eeuwige thuis bij Hem is onherroepbaar.

De leer van de predistinatie drukt de hoop uit dat God nog steeds de controle heeft en alles weer goed zal maken. Het is het enige waaraan wij ons kunnen vasthouden wanneer het leven voor ons te onzeker wordt. Het is de zoete belofte van Christus die ons geroepen heeft, gedoopt en opgetekend als voor eeuwig de Zijne.

Dit is het standpunt van waaruit Calvijn aan theologie deed. Hij probeerde om de bekommernissen van de vluchtelingen ter harte te nemen. Wanneer we dat standpunt verlaten, wanneer we Calvijn reduceren tot een aantal logische stellingen die losgemaakt zijn van die context, dan slaan we de bal volledig mis. Dan missen we volledig wat Calvijn probeerde te doen en verdraaien we zijn theologie tot iets kwaadaardigs en pervers.

Dick Boer leest het boek Job

(Dick Boer, Wenn nichts mehr stimmt… Hiob rettet den Namen,
Argument Edition ItP Kompass, 2019
Boekbespreking door Tony van Haver)

Dick Boer is in onze kringen vooral bekend door zijn boek “Verlossing uit de Slavernij“. Hij is een Nederlandse theoloog die ook vele jaren dominee was in een protestantse internationale gemeente in de DDR en is ook bekend als “christen voor het socialisme”. Niet alleen in het kader van die organisatie maar ook als notoir lid – bewust als christen – van de communistische partij in Nederland, is hij een fundamenteel denker met betrekking tot de link tussen het Marxisme en het Christendom (zie hiervoor ook zijn voorlaatste boek : “Theopolitische Existenz – von gestern, für heute”.
Dit laatste boek van Dick Boer over het boek Job is een grondige tekstanalyse van dit bijbelboek, waarvan de naam ons bekend in de oren klinkt. Sommigen kennen ook wel de grote verhaallijn. Als ik schrijf een ‘grondige tekstanalyse’ dan doe ik dat echt wel bewust: de auteur gaat de tekst door in de volgorde zoals hij er staat. Hij volgt dus het proces dat de verhaalfiguur Job doormaakt. Hij wijst er ook op dat wij als lezers eigenlijk meer weten dan Job zelf. Wij hebben de inleiding gelezen, Job natuurlijk niet. Dat is een belangrijker opmerking dan op het eerste zicht lijkt, omdat wij als lezers worden uitgenodigd het ‘gebeuren’ te verstaan zoals Job het meemaakte en begreep (of vaak ook niet begreep) zonder rekening te houden met wat in de inleiding van het boek staat.
Een tweede voorafgaandelijke opmerking is, dat de auteur veel verwijst naar andere bijbelteksten (Deutronomium, Genesis, Exodus e.a., maar toch vooral naar de Psalmen). Hij wil de lezer dus laten aanvoelen dat het een door en door joodse tekst is die vraagt om binnen het kader van jodendom te worden gelezen en verstaan. Het verhaal is dus verbonden met de geschiedenis van Juda of nog exacter ‘van Israël’ (in zijn theologische betekenis uiteraard zonder dat dat ook maar enige referentie inhoudt naar de landsnaam van vandaag) of van het gebrek aan ‘Israël’ (juist omdat het een reactie is op de ontrouw van Israël aan het eigen bevrijdingsproject) . Om het boek goed te kunnen volgen moet men dus de bijbel bij de hand hebben want weinigen kennen al die teksten waarnaar gerefereerd wordt van buiten. Maar anderzijds maken die verwijzingen veel duidelijk van wat Boer bedoelt.
Dick Boer plaatst – net als Ton Veerkamp trouwens – het boek Job in een periode dat het project Israël niet meer ‘politikfähig’ was. Job was dus – zo zou men kunnen zeggen – een overlevende van de op de Thora gebaseerde maatschappij en politiek. Boer situeert Job – een metafoor voor ‘Israël’ dat zich buiten het land Israël/Juda – in het land ’Uz’ bevind. Politiek en maatschappelijk is het eigenlijk niet meer Israël maar een ‘vreemd’ buitenland, een land en maatschappij waar niet de Thora de leidraad is, maar eerder een maatschappij die daar volledig ontrouw aan is, en de weg is gevolgd van de omringende culturen. De kernvraag voor Job is dus (ik vertaal): “Wat te doen als het bijbels bevrijdingsperspectief er niet meer is (abhandengekommen ist)?”

En, uiterst belangrijk voor de auteur en hopelijk ook voor ons, is dan dat net dat ook onze vraag en onze situatie is : (ik vertaal) “ook ik had een project waarin ik geloofde, ook ik heb het – net als job het zijne- overleefd” (Boer beleefde als dusdanig de ondergang van de DDR). Bij uitbreiding gaat het duidelijk over ons aller situatie : te leven in een maatschappij gedirigeerd door het kapitalisme en neo-liberalisme met zijn streven naar winstmaximalisatie wat dus ongeveer – te kort geformuleerd – het omgekeerd is van de thorarepubliek. Heeft het dan nog enige zin tegen de wereld, zoals die nu geworden is, te protesteren, aangezien die zo overweldigend ‘machtig’ is? Is het dan niet simpeler om alles te nemen zoals het is en te genieten van het bestaan zonder meer? Die vraagstelling van de auteur van het boek Job – én van Dick Boer, is dus wezenlijk ook de onze, zij het natuurlijk anders dan ten tijde van Job. En vooral is onze positie niet deze van Job: op de mesthoop, in as en stof zittende, voorzien van allerlei ziekten. Nee, wij leven in een luxe situatie, het ontbreekt ons aan weinig. Maar net daarom is de vraag “leg ik er mij bij neer – bij de niet-thora gerichtheid van de maatschappij, gebaseerd op het kapitalisme in soms vrij extreme vorm” of “zoek ik toch nog naar de realisatie van de oude droom?”.

Cruciaal is én blijft het een uitdaging. Dat bleek het uiteindelijk toch te zijn voor Job en dat is het ook voor ons.

Is er enerzijds de vraag, het probleem, de uitzichtloosheid, dan is er ook nog altijd het perspectief (is dat niet een fundamenteel bijbelse houding?). Hij schrijft (ik vertaal) : “omkeer, bekering, blijft altijd mogelijk. Er bestaat/bestond in de geschiedenis niet zo iets als ‘uitzichtloze situaties’ zonder dat er ook een perspectief is. Dat is de logica van de Thora en de profeten. De Thora wijst de weg, de profeten roepen op tot omkeer/bekering”.
Dick Boer analyseert grondig de vele redevoeringen van de antagonisten en vooral dan deze van de ‘kameraden’ van Job die hem willen doen inzien dat het probleem bij hem zelf (Job) ligt of moet liggen. Dat kan niet anders dan dat hij (Job) ‘gezondigd’ heeft. Immers, de Naam (de maatschappij/Israël) kan toch niet fout zijn! Maar Job is niet gediend met hun visie. Het is voor hem geen antwoord op zijn fundamentele vraag: Is De Naam dan veranderd? Is JHWH ontrouw geworden (aan het verbond)? Heeft Hij zich teruggetrokken? Ik illustreer dat met volgend citaat uit het boek : (ik vertaal) : “Jobs probleem is : deze logica functioneert niet meer, ondanks dat hij (Job) de Thora gedaan heeft, moet hij ervaren dat het vergeefs was”… “De logica van Bildad (één van de kameraden) is anders : Als uw zonen tegen Hem gezondigd hebben, heeft Hij hen in de handen van hun afvalligheid geplaatst” (Job, 8, 4). Een aangehaald voorbeeld van verwijzing naar de psalmen past hier als illustratie van de vele functionele verwijzingen : (ik vertaal) : ‘Rust even uit, waarom slaap je, Mijn Heer, ontwaak” (Psalm 44,24).

Onderwijl wordt ook de vraag gesteld : wie is nu diegene die zich moet bekeren : Job omdat hij – ondanks zijn ontkennen – fout was (althans volgens de logica van het ‘heersend’ systeem of de kameraden die vasthouden aan de bestaande ordening omdat zij daardoor ‘geïndoctrineerd zijn en de fout van het systeem niet meer zien? (waarom? Omdat het hemd nader is dan de rok?)

Het belangrijkste – of toch het antwoord dat de auteur van het boek Job geeft – is natuurlijk te vinden in de redevoering van (JHWH) De Naam. Uiteindelijk neemt De Naam het woord. Vaak wordt dit te beperkend gelezen door zich toe te spitsen op het fragment waarin aan Job de vraag wordt gesteld : heb jij de schepping geschapen? Heb jij dit, heb jij dat? Nee? Waar haal je dan het recht om mij (Uw god) ter verantwoording te roepen? Zwijg en ken je plaats. Ik formuleer het nu wat kort door de bocht maar toch komt de vaak gebruikte interpretatie van Gods antwoord aan Job daarop neer. Dick Boer verwijst heel uitdrukkelijk naar Genesis, naar de droom van De Naam en moet constateren dat zelfs De Naam moet vaststellen “Die Utopie is gleichsam utopisch geworden” (pag.164). En net als in Genesis vraagt De Naam : “Adam – Hebreeuws voor Mens/mensheid – , waar ben je?” De auteur wijst er op dat De Naam niet in staat is/niet kan (“in seine Ohnmacht”) tussen te komen in de concrete geschiedenis (“die irdischen Angelegenheiten”).

De Naam zal Job niet ‘verlossen’ uit zijn ellende (veroorzaakt door een ‘ontspoorde’ maatschappij én op zichzelf metafoor van die ontsporing), maar komt Job wel tegemoet met de vraag/de uitdaging: is de utopisch geworden utopie dan geen utopie meer (voor jou, Job)? (ik vertaal) “Kan de utopie niet bestaan ​​als een ‘niet-plaats/onbestaande/gedroomde plaats’ (nicht-ort) die, hoewel ze (de utopie dus) de geschiedenis niet stuurt, Job toch kan overhalen om zijn protest tegen een omgekeerde wereld voort te zetten”….” Hij (Job) zal moeten leren leven met de utopisch geworden utopie”…”Het hangt van jou af”.

Dat is natuurlijk niet alleen de vraag aan Job maar ook aan ons (allen).

Dit kan Job (en wij?) positief beantwoorden in het bewustzijn en de ervaring (ik vertaal) “Hij (De Naam) kan het ellendige leven van Job niet veranderen, maar laat hem weten dat hij in zijn situatie niet volledig in de steek is gelaten door God” waarbij Dick Boer verwijst naar de Naam :”ik zal er zijn* , zoals ik er ben!“ Ex 3, 14).

Het boek job is dus vandaag heel actueel: ook wij leven in een maatschappij/wereld waarin de Utopie utopisch geworden is. Wie gelooft er nog in? Velen (zoals de kameraden van Job) leggen er zich bij neer, accepteren de logica van het systeem, van de heersende wereldorde. Slechts weinigen willen verder gaan maar : Wie voelt zich niet van god en klein pierke verlaten in deze strijd? Wie vraagt zich niet af: was het nu wel de moeite? (ook de vraag na meerdere pogingen in de geschiedenis). Onze wereld en maatschappij lijkt immers nog weinig gemeen te hebben met de zorg voor elkaar, laat staan met – bij prioriteit – de zorg voor de armen, de gevangenen, de vluchtelingen, de zieken…….!

In een epiloog vestigt Dick Boer nog de aandacht op iets belangrijks: het keert maar (volledig) ten goede nadat Job gebeden had voor zijn kameraden en zich dus ondanks hun tegenwringen om hen blijft bekommeren. En nadat het duidelijk wordt dat het niet alleen om Job gaat maar dat Job maar ten volle tot zijn recht komt als hij functioneert in een gemeenschap : (ik vertaal) “De gezegende is geen eenling, gezegende kan alleen in de gemeenschap zijn : Job wordt een volk, wordt Israël. En hij krijgt weer een toekomst”

En ongeveer de laatste zin van het boek is “…das in dieser, unserer Zeit das ‘noch-nicht der Erfülling die Regel ist…Das gelobte Land ist noch in Weiter Ferne“ (ik vertaal : dat in deze, onze tijd, de niet vervulling de regel is…Het beloofde land situeert zich nog in de verre – onbereikbare? – verte)

Is de idee, hier verwoord niet totaal nieuw voor velen van ons, dan is het toch een ‘lezing’ van het boek Job die aantoont hoe het ook over ‘ons’ en ‘onze situatie’ gaat en ons doet nadenken over de eeuwige vraag : Que faire? (de titel trouwens van een boekje van Lenin). Het gaat dan niet zozeer over een illusoir personage dat ‘iets’ meemaakt met god. Het gaat over een ervaring van de bijbelse auteur (als vertegenwoordiger en emanatie van een restgroep?). En die ervaring is er ook nog vandaag en dus kan het boek ons inspireren en moed geven (aan die restgroep?). Maar het zal wel niet vanzelf gaan.

Dit is wellicht niet de enige lezing die mogelijk is en zeker niet de enige lezing die bestaat. Maar zoals iemand zei tijdens een samenkomst : ja, er zijn verschillende lezingen/leessleutels van de bijbel mogelijk. Maar de manier waarop wij het doen – de contextuele lezing – is een lezing waar ik iets kan mee doen in mijn leven”.

Een aanrader dus. Al heb je best een woordenboek bij de hand. Ik vrees dat er niet vlug of zelfs nooit een Nederlandse vertaling beschikbaar zal zijn.

Nationalisme in de Tenach

(Fragment uit het boek “Gij zult zijn als Goden” van Erich Fromm,
p. 62-65 in de Nederlandse vertaling van uitgeverij Bijleveld, Utrecht, 1975)

De idee, dat de mens geschapen is naar Gods beeld, leidt niet alleen tot het concept, dat de mens gelijk is aan God of zelfs vrij van God, maar ook tot de centrale humanistische overtuiging, dat iedere mens de gehele mensheid in zich draagt.

Op het eerste gezicht lijkt het echter, alsof de opvattingen van de Bijbel en de latere joodse traditie door en door nationalistisch zijn en er een scherpe scheiding gemaakt wordt tussen de Israëlieten en de rest van de mensheid, zowel wat betreft hun wezen als wat betreft hun bestemming. Is Israël niet “het uitverkoren volk”, Gods lievelingszoon, uitmuntend boven alle volkeren? Komen er in de Talmoed niet vele nationalistische en xenofobische passages voor? Zijn de joden in de loop van hun geschiedenis niet vaak zeer nationalistisch geweest, hebben zij niet dikwijls de neiging gehad zich boven de niet-joden verheven te voelen en een grote mate van chauvinisme en clangeest aan de dag gelegd? Niemand zal dit kunnen ontkennen en het is overbodig er bewijzen voor aan te voeren. Een van de wezenlijke kenmerken van het paulinische en latere christendom is dan ook, dat het zich van elk nationalisme bevrijdde en een “katholieke” kerk stichtte, die alle mensen, ongeacht hun nationaliteit of afkomst, omvatte.

Als wij deze nationalistische houding onderzoeken, zij wij aanvankelijk geneigd haar te verontschuldigen door haar te verklaren. In de eerste stadia van zijn geschiedenis was Israël slechts een kleine stam, die voortdurend in oorlog was met andere stammen en volken en onder dergelijke omstandigheden kunnen wij nauwelijks verwachten internationalistische en universalistische ideeën aan te treffen. Na de zevende eeuw v.Chr. is de geschiedenis van de joden er een van een klein volk, in zijn bestaan bedreigd door grote mogendheden, die het trachten te veroveren en te knechten. Eerst wordt hun land bezet door de Babyloniërs, waarbij velen gedwongen worden hun land te verlaten en zich in dat van de veroveraar te vestigen. Enkele eeuwen later vallen de Romeinen Palestina binnen, de Tempel wordt verwoest, vele joden worden gedood of gevangen genomen en tot slaaf gemaakt en zelfs het uitoefenen van hun religie wordt hun op straffe des doods verboden. Nog weer later, gedurende al de eeuwen van hun ballingschap, zijn de joden vervolgd, gediscrimineerd, gedood en vernederd door de kruisvaarders, de Spanjaarden, de Oekraïeners, de Russen en de Polen, en in onze eeuw werd meer dan een derde van hen vernietigd door de nazi’s. De gunstige perioden onder islamitische heerschappij buiten beschouwing gelaten, zijn de joden altijd, zelfs onder de beste christelijke heersers, als minderwaardig beschouwd en werden zij gedwongen in getto’s te leven. Is het verwonderlijk dat zij een haat tegen hun onderdrukkers gingen koesteren en ter compensatie van de reeds voortdurende vernederingen een sterke nationalistische trots en clangeest ontwikkelen? Maar niettemin, al deze omstandigheden kunnen het bestaan van het joodse nationalisme slechts verklaren, zij kunnen het niet rechtvaardigen.

Men dient hierbij echter te bedenken, dat de nationalistische instelling weliswaar één element in de bijbelse en later joodse traditie vormt, maar dat zij in evenwicht gehouden wordt door precies het tegenovergestelde principe: dat van het universalisme.

De idee van de eenheid van het menselijk geslacht komt als eerste tot uitdrukking in het verhaal van de schepping van de mens. Eén man en één vrouw worden er geschapen om de voorouders te zijn van het gehele mensengeslacht – meer in het bijzonder van de drie grote groepen, waarin de bijbelse traditie de mensheid verdeelt: de afstammelingen van Sem, Cham en Jafeth (de zonen van Noach). De tweede uitdrukking van de universaliteit van het menselijk geslacht vinden wij in Gods verbond met Noach. Dit verbond wordt gesloten vóór dat met Abraham, de stamvader van Israël. Het is een verbond met het hele mensengeslacht en met het dierenrijk, waarin de belofte wordt gegeven dat God nooit meer het leven op aarde zal vernietigen. De eerste maal dat een mens tegen God in verzet komt door van hem te eisen, dat hij het principe der gerechtigheid niet zal schenden, gebeurt dat terwille van de niet-israëlitische steden Sodom en Gomorra, niet ten behoeve van de Israëlieten. De Bijbel gebiedt liefde voor de vreemdeling (de niet-Israëliet) – niet alleen voor de naaste – en verklaart dit gebod met de woorden “want gij zijt vreemdelingen geweest in het land Egypte” (Deut. 10:19). Zelfs ten aanzien van de traditionele vijanden, de Edomieten, wordt gezegd: “De Edomiet zult gij niet verafschuwen, want hij is uw broeder.” (Deut. 23:7).

Het universalisme bereikt zijn hoogtepunt in de profetische literatuur. Hoewel er in een aantal profetische redevoeringen nog wordt vastgehouden aan aan het idee, dat Israël als leraar en geestelijk voorbeeld verheven is boven de heidenen, vinden wij ook andere uitspraken, waarin de kinderen Israëls niet langer de rol van Gods speciale gunstelingen spelen.

De idee van de eenheid van het menselijk geslacht vindt haar voortzetting in de farizeese literatuur, in het bijzonder in de Talmoed. Ik noemde reeds het concept van de Noachieten en van de “vromen onder de volkeren”. – Van de vele andere talmoedische uitspraken die uitdrukking geven aan de geest van universalisme en humanisme, volgen hier enkele voorbeelden:

“Er wordt geleerd: Rabbi Meir placht te zeggen: ‘het stof van de eerste mens werd bijeengebracht uit alle delen van de wereld’… Rav Osjaja zei in de naam van Rav: ‘Adams romp kwam uit Babylon, zijn hoofd uit Israël, zijn ledematen uit de andere landen en zijn geslachtsdelen – volgens Rav Acha – uit Akra di Agma’ “ (Talmoed Sanhedrin 38 a,b). Ook al wordt in de uitspraak van Rav Osjaja het land Israël aangewezen als dat deel van de wereld, dat de grondstof geleverd heeft voor het meest edele deel van de mens, zijn hoofd, toch verandert deze kwalificatie niets wezenlijks aan de eerste, meer algemene, uitspraak, dat het lichaam van de mens gemaakt is van het stof uit alle delen van de aarde, d.w.z. dat Adam de gehele mensheid vertegenwoordigt.

Een soortgelijke gedachte komt tot uitdrukking in een passage in de Misjna betreffende de wetsbepaling dat bij de berechting van een halsmisdaad de getuigen à charge onderworpen moeten worden aan een intimidatie-procedure (“men intimideert hen”), opdat zij geen vals getuigenis zouden afleggen tegen de beschuldigde. In deze procedure wordt de getuigen verteld, wat het betekent als ten gevolge van hun getuigenis iemand terechtgesteld zou worden. “Hierom”, wordt hun voorgehouden, “is er slechts één enkele mens geschapen, om u te leren, dat al iemand één enkele ziel uit Israël te gronde richt, de Schrift hem dat aanrekent alsof hij een gehele wereld te gronde gericht had. En als iemand één enkele ziel uit Israël redt, wordt dat beschouwd alsof hij de hele wereld gered had” (Misjna Sanhedrin IV, 5).

Een ander talmoedisch verhaal heeft dezelfde strekking: “Op dat uur [toen de Egyptenaren in de Rode Zee ten onder gingen] wilden de dienstengelen voor de Heilige, gezegend zij Hij, een [lof-]lied zingen; maar Hij wees hen terecht met de woorden: ‘Het werk Mijner handen [de Egyptenaren] verdrinkt in de zee en jullie willen een lied voor mij zingen!?’ ” (Talmoed Sanhedrin 39b).

In de perioden van vervolging, wanneer de joden door de Romeinen of de christenen verdrukt en vernederd werden, was de nationalistische en xenofobische tendens vaak sterker dan de universalitstische. Maar zolang de profetische onderwijzing levend bleef, kon de idee va n de eenheid van het menselijk geslacht nooit vergeten worden. Overal waar de joden de gelegenheid hadden om de enge grenzen van hun gettobestaan te overschrijden, vinden wij uitingen van deze universalistische geest. Zij versmolten hun eigen traditie met die van de toonaangevende humanistische denkers uit de hen omringende wereld, maar dat niet alleen: toen in de negentiende eeuw de politieke en sociale barrières afgebroken werden, behoorden de joodse denkers tot de meest radicale vertegenwoordigers van het internationalisme en de humanistische idee. Na tweeduizend jaar kwamen het universalisme en humanisme van de profeten opnieuw tot bloei in de gestalten van duizenden joodse filosofen, socialisten en internationalisten, van wie velen geen persoonlijke band met het jodendom meer hadden.

p { margin-bottom: 0.25cm; line-height: 120%; }

Het verhaal van de profeet Loet in Koran en Ahadith

Om de precieze betekenis van het verhaal van Loet (alaihi salaam) te kennen, mogen we ons niet tevreden stellen met de paar citaten die we te pas en te onpas naar onze kop geslingerd krijgen. Het is een verhaal met een duidelijke ethische boodschap, die ook vandaag nog meer dan relevant is. Om die boodschap te kunnen begrijpen, moeten we echter de hele context van die paar geïsoleerde citaten reconstrueren. We moeten het hele verhaal leren kennen.

Een gruweldaad die niemand ter wereld ooit eerder heeft begaan

De misdaden van het volk van Loet waren vreselijk. Ze waren erg genoeg om heel het volk in een gruwelijke regen van stenen en zwavel te vernietigen. We lezen in de Koran zelfs dat Loet deze misdaden veroordeelt als “gruweldaden die niemand ter wereld ooit eerder heeft begaan”. Dat moet wel heel gruwelijk zijn.
Wat zijn die misdaden dan wel? Kan het echt zijn dat Loet met deze gruweldaden verwijst naar homoseksualiteit? Is liefde tussen mensen met hetzelfde gender dan echt zo’n uniek fenomeen in de natuur dat niemand ter wereld het ooit eerder heeft gedaan? Is seks tussen twee mannen of twee vrouwen dan echt zo’n verschrikkelijke misdaad dat God die bestraft met het vernietigen van een heel volk?
Men gaat ervan uit dat het verhaal van de profeet Loet zich afspeelt tussen 2000 vC en 1500 vC. Uit archeologische vondsten blijkt echter dat homoseksualiteit al veel langer bestaat dan dat. Zowel in het oude Egypte als in Mesopotamië zijn er duidelijke bewijzen gevonden dat homoseksualiteit er zeker al veel langer bekend was dan 2000 vC. Waarschijnlijk hebben er altijd homoseksuele mensen bestaan.
Mensen zijn trouwens niet de enige levende wezens bij wie homoseksuele relaties voorkomen. Biologen konden homoseksueel gedrag ontdekken bij meer dan 450 verschillende diersoorten. Bij elk van die diersoorten blijken vijf à tien procent van de mannetjes alleen met andere mannetjes te willen paren. Ongeveer evenveel vrouwtjes willen alleen met andere wijfjes seks hebben. Bij de bonobo-apen, de soort die samen met de chimpansees het meest aan de mens verwant is, komt homoseksualiteit zelfs nog veel frequenter voor. Voor bonobo’s is seks een activiteit waarmee conflicten worden bijgelegd en waarmee sociale banden worden versterkt. Meer dan de helft van de seksuele contacten in een bonobo-gemeenschap verlopen tussen twee of meerdere wijfjes.
Homoseksualiteit is dus zeker niet iets dat in de tijd van de profeet Loet voor het eerst voorkwam. Het is iets dat minstens even oud is als de mensheid zelf, misschien wel even oud als seksualiteit op zich. Wie beweert dat het voor het eerst voorkwam bij het volk van Loet, die kent de geschiedenis van de schepping duidelijk niet. Als God ervoor kiest om het volk van Loet te veroordelen en te straffen voor gruweldaden die niemand ter wereld ooit eerder heeft begaan, dan is het onmogelijk dat met die gruweldaden homoseksualiteit wordt bedoeld.
Welke misdaden worden dan wel bestraft? Tegen welke gruweldaden komt de profeet Loet dan wel in opstand? Welke praktijken kunnen zo gruwelijk zijn dat God er een heel volk voor vernietigd? Welke activiteiten zijn zo gruwelijk dat niemand ter wereld ze ooit eerder heeft begaan?
Volgens de Koran beschuldigt Loet zijn volk van verschillende misdaden. Hij zegt dat ze de mannen die hem komen bezoeken willen gevangennemen en verkrachten, dat ze reizigers overvallen op hun reisweg en dat ze zelfs in hun openbare bijeenkomsten gruweldaden begaan. Maar ook dat zijn allemaal misdaden die al veel langer bestonden. Vrijheidsberoving, verkrachting, overvallen met geweld en moord… dit zijn allemaal misdaden die helaas al minstens even oud zijn als de mensheid zelf.
Wat kan het dan zijn dat zo gruwelijk was dat het nooit eerder voorgekomen is in de geschiedenis? Wanneer we het verhaal van Loet en zijn volk grondig bestuderen en onderzoeken wat de profeten erover te zeggen hebben, wordt stilaan duidelijk dat het niet om één specifieke misdaad ging, maar over een heel kluwen van gruweldaden. De profeet Loet beschuldigde hen ervan dat zij uit hebzucht en machtswellust een misdadig systeem hadden doen ontstaan, een systeem dat gevangenschap, foltering, verkrachting, roof en moord gebruikte om de macht en de rijkdom te beschermen van de mannen uit zijn volk.

Het verhaal in de Koran

Laten we beginnen met het verhaal van Loet te onderzoeken zoals het in de Heilige Koran beschreven staat. Voor we dat kunnen doen, moeten we echter eerst een puzzel oplossen. Het verhaal over deze profeet en over zijn misdadige volk, staat namelijk verspreid over het hele boek. Overal vinden we fragmenten die we, als puzzelstukken, weer in mekaar moeten passen. Pas dan wordt stilaan de echte betekenis van het verhaal duidelijk.
We kunnen die puzzelstukken, die verschillende Koran-fragmenten over de profeet Loet en zijn volk in de volgende categorieën indelen:
1. Waarschuwing
Oproep om het verhaal van de profeet loet te herdenken en om er lessen uit te trekken.
Voorbeeld: En je loopt hen zeker ‘s morgens voorbij. en ‘s avonds ook. Wil je het dan niet begrijpen? (37:137-138)
Verzen: 6:68, 15:75-77, 22:43-46, 26:176-175, 29:26, 37:137-138, 38:13, 50:13, 66:10
2. Samenvatting
Een korte samenvatting van het hele verhaal, in een paar korte zinnen, zonder veel details.
Voorbeeld: En Lot was zeker ook een boodschapper. Wij hebben toen hem en heel zijn familie gered, behalve zijn vrouw die achterbleef. En We vernietigden de anderen. (37:133-136)
Verzen: 21:74-75, 37:133-137
3. Ibrahim (alaihi salaam)
Inleiding van het verhaal, de boodschappers bezoeken eerst Ibrahim, de neef van Loet, en kondigen daar hun missie aan.
Voorbeeld: En vertel hen over Abrahams gasten. Toen ze bij hem binnen kwamen, zeiden ze “Vrede.” (…) Hij vroeg hen: “Boodschappers, wat brengt jullie hier?” Ze antwoordden: “Wij zijn naar een schuldig volk gestuurd. Maar maak je geen zorgen over de familie van Lot. We zullen hen allen redden.” Behalve zijn vrouw, wij hebben gezorgd dat zij daar zal achterblijven. (15:51-60)
Verzen: 11:69-76, 15:51-60, 29:31-32, 51:24-37
4. Aankomst
De boodschappers komen aan bij Loet (as) en leggen hun missie uit.
Voorbeeld: Toen de boodschappers bij de familie van Lot kwamen, zei hij: “Voorwaar, jullie zijn een groep vreemdelingen.” Zij zeiden: “Nee, wij zijn hierheen gekomen met dat waarover zij twijfelden. En het is de waarheid die we brengen, heel zeker, wij spreken de waarheid. Ga daarom vannacht met je familie weg en volg hen. En laat niemand van jullie omkijken en ga daar naartoe waar je gestuurd wordt.” (15:61-65)
Verzen: 11:77, 15:61-66, 29:33-35
5. Aanranding
Het volk wil de boodschappers gevangen nemen en verkrachten.
Voorbeeld: Zijn volk kwam haastig naar hem toe. Vroeger hadden ze al vaak kwaad gedaan. Hij zei: “Mensen, hier zijn mijn dochters, zij zijn zuiverder voor u. Vrees God en onteer mij niet tegenover mijn gasten. Is er dan niet één weldenkend man bij jullie?” Zij antwoordden: “Jij weet goed genoeg dat wij jouw dochters niet nodig hebben. En je weet al even goed wat we dan wel willen.” zei: “Ach had ik de kracht maar om me te verweren, of werd ik maar beschermd door een machtige helper.” (11:77-79)
Verzen: 11:78-81, 15:67-71
6. Beschuldiging
Loet beschuldigt het volk van onmenselijke misdaden, waaronder kidnapping en verkrachting van reizigers.
Voorbeeld: En toen Lot tot zijn volk zei: “Jullie verrichten een gruweldaad die niemand ter wereld ooit vóór u heeft begaan. Jullie benaderen die mannen en roven op de weg, en begaan zelfs gruweldaden in jullie bijeenkomsten.” (29:28-29)
Verzen: 7:80-81, 26:160-169, 27:54-55, 29:28-30, 54:36-37
7. Reactie
Het volk reageert door Loet weg te jagen.
Voorbeeld: Maar het antwoord van zijn volk was alleen: “Jaag hen weg uit de stad, want dat zijn mannen die zuiver willen blijven.” (7:82)
Verzen: 7:82, 26:167, 27:56, 29:29
8. Straf en Redding
Allah straft het volk van Loet door de stad te vernielen. Loet en zijn familie (behalve zijn vrouw) worden gered.
Voorbeeld: En Wij stuurden een storm van stenen over hen allen. Alleen de familie van Lot hebben We in de vroege ochtend gered. (…) en We zeiden : “Onderga nu Mijn straf en Mijn waarschuwing.” En ‘s ochtends vroeg kwam er een blijvende straf over hen. “Onderga nu Mijn straf en Mijn waarschuwing.” (54:34-39)
Verzen: 7:83-84, 11:82-83, 15:72-74, 26:170-173, 27:57-8, 54:34-39
Het verhaal uit de Koran kan dus als volgt worden samengevat:
De boodschappers komen bij Abraham om het doel van hun missie aan te kondigen (3) en vertrekken daarna naar zijn neef Loet, aan wie ze ook het doel van hun missie uiteenzetten (4). Het volk van Loet wil die boodschappers echter gevangennemen en verkrachten zoals ze dat al jaren doen met reizigers die door hun stad passeren (5). Loet wil de boodschappers, zijn gasten, beschermen en beschuldigt het volk van machtsmisbruik en verkrachting (6), maar het volk reageert door Loet te bedreigen, hem weg te jagen en te eisen dat hij zijn gasten toch aan hen overlevert (7). In de nacht vluchten Loet en zijn familie weg, waarna Allah het volk in de stad straft voor hun misdaden (8).
De misdaad van het volk van Loet is dus niet hun vermeende homoseksualiteit. Ze worden gestraft omwille van duidelijke seksueel geweld dat ze tegen de boodschappers, de gasten van de profeet Loet, wilden gebruiken.

De context in de ahadith

Om echter te snappen hoe ze uiteindelijk tot dat soort gruweldaden in staat waren, moeten we ook buiten de Koran op zoek gaan naar bronnen die ons meer context kunnen bieden.
Een Hadith die werd overgeleverd door Abu Jafar en in zijn Qisas al Anbiya opgetekend door al-Rawandi schetst een ruimere context van dit verhaal door te wijzen op een hadith waarin de Profeet Mohammed aan Jibril vraagt waarom het volk van Loet precies werd vernietigd. Jibril antwoordt dat dit een volk was dat zichzelf niet wilde zuiveren, zij zuiverden zich niet nadat ze seksueel verkeer hadden gehad. Ze waren ook gierig en weigerden om hun voedsel met anderen te delen. Loet verbleef dertig jaar in hun midden. Hij leefde bij hen, maar werd zelf niet als hen. Loet hield zich aan de geboden van Allah en bleef hen waarschuwen, want hij was als Profeet naar hen gezonden, maar zij hebben in al die tijd nooit naar hem willen luisteren.
Een andere Hadith, die ook door al-Rawandi wordt geciteerd, geeft nog meer uitleg. Hij citeert de Profeet Mohammed die uitleg geeft bij het Koran-vers

وَمَن يُوقَ شُحَّ نَفْسِهِ فَأُولَٰئِكَ هُمُ الْمُفْلِحُونَ
(En zij die beschermd zijn tegen hebzucht van hun ego,
zij zullen succesvol zijn – 59:9)

“Ik zal jullie vertellen over de gevolgen van hebzucht. Het volk van Loet waren bewoners van een stad die weigerde om voedsel te delen met anderen. Hun hebzucht werd op den duur een ongeneeslijke ziekte die ook hun geslachtsdelen infecteerde. Hun stad was gelegen op de grote karavaanweg tussen Syrië en Egypte, dus karavanen en reizigers hielden er vaak halt en verbleven er dan als hun gasten. Dit gebeurde steeds vaker en de mensen van de stad waren bang dat hun voedselvoorraden erdoor uitgeput zouden worden. Ze werden bezorgd en kwaad. Hun hebzucht en hun gierigheid waren zo dwingend, dat ze wel moesten gehoorzamen, tot op het punt dat ze alle vreemdelingen die halt hielden en om gastvrijheid vroegen, begonnen te verkrachten (fadahahu) zonder dat ze zich seksueel tot hen aangetrokken worden, alleen om hen te vernederen. Ze bleven dit gedrag volhouden tot ze op den duur zelf op zoek gingen naar mannen om die met geweld aan te randen.”
Ook Ali ibn Hamza al-Kisa’i geeft in zijn Bad’ al-Khalq wa Qisas al-Anbiya een uitgebreidere versie van het verhaal, waarbij nog meer context wordt geboden:
“Er waren vijf steden die bekend stonden als de “Steden van de Vlakte” en de belangrijkste werd “Sodom” genoemd. Elk van die steden was omringd door hoge muren van ijzer en lood en ze werden allemaal bewoond door duizenden inwoners. De heerser over die regio droeg de naam “Sodom ibn Khariq” en was afkomstig uit de familie van Nimrod. De mensen uit de regio waren beter in het bedriegen dan wie dan ook. Ze waren ook zeer bekwaam in het kleiduivenschieten. Ze waren berucht voor hun zonden, zoals klappen in hun handen (om boze geesten te verdrijven), spelen en gokken met duiven, hanengevechten, gokken met tandenstokers en hondengevechten. Ze aanbaden ook stenen beelden. Hun heerser had overdonderende tempels gebouwd voor die afgodsbeelden, die met heel veel zorg versierd waren. De afgodsbeelden kregen zelfs speciale gedecoreerde tronen.
De mensen van die steden maakten grote siertuinen, maar ze maakten ze binnen de omheining van hun huizen om ze aan het zicht van het publiek te onttrekken. In die private tuinen genoten ze van de rust en de schoonheid. Ze amuseerden zich r en maakten plezier.
Toen kwam er een hongersnood over het land. Iblis maakte misbruik van die situatie en kwam in hun midden. Hij zei: “Deze hongersnood is ontstaan omdat jullie wel jullie tuinen geprivatiseerd hebben, maar niet jullie boomgaarden buiten jullie huizen!” Ze hadden namelijk niet alleen hun siertuinen die binnen de omheining van hun huizen aan het zicht van het publiek onttrokken waren, maar ook grote moestuinen en boomgaarden buiten hun huizen, die voor iedereen toegankelijk waren. Reizigers die daar passeerden, konden in die tuinen en boomgaarden halt houden, er rusten en er voedsel vinden.
Dus vroegen de mensen aan de Verleider: “Hoe kunnen we ons beschermen tegen die vreemdelingen en die reizigers? Hoe kunnen we voorkomen dat ze nog langer in onze openbare tuinen en boomgaarden komen?” Iblis antwoordde: “Maak er een gewoonte van om de vreemdelingen die jullie tuinen binnendringen gevangen te nemen, hen te verkrachten en hun bezittingen te stelen. Als jullie dat doen, dan zal niemand nog durven halt houden bij jullie tuinen. Geen vreemdeling zal er nog binnen durven gaan en er proberen uit te rusten.”
Toen ze dit hoorden, gingen de mensen buiten de muren van de stad op zoek naar mensen die ze konden aanranden (yafjuruna bihi). Op dat moment verscheen Iblis voor hen in de gedaante van een jonge, aantrekkelijke en goed geklede man. De mensen overmeesterden hem, stalen al zijn bezittingen en verkrachtten hem. Na afloop waren ze er allemaal van overtuigd dat dit een goed plan was. Het werd een gewoonte voor hen om iedere vreemdeling die door hun regio trok op die manier te behandelen. Ze gingen er steeds verder in.”
In Hayat Al-Qulub van de zestiende-eeuwse Perzische geleerde Allamah Muhammad Baqir Majlisi lezen we deze versie van het verhaal:
“Ibrahim nodigde de mensen die daar passeerden uit tot Overgave. Ibrahim was toen reeds een bekende persoon en de mensen wisten dat Nimrod geprobeerd had om hem te verbranden, maar dat dit niet was gelukt. Wanneer de mensen hem dus bezochten, onderhield hij hen in zijn woonplaats. Hij woonde zeven mijlen ver van de dichtbevolkte steden. Die steden hadden heel vruchtbare tuinen en boomgaarden. Mensen die door die steden passeerden, waren gewend om wat van die vruchten te plukken om op te eten. De bewoners vonden dat vervelend en zochten een manier om dat tegen te gaan.
Op een dag kwam Satan bij hen in de vorm van een oude man en zei hij dat hij hen een manier kon leren om te maken dat geen enkele reiziger hun stad nog zou durven benaderen. “Wat is die manier?” vroegen de mensen. Satan antwoordde: “Telkens wanneer iemand door jullie stad passeert, moeten jullie hem anaal verkrachten en zijn bezittingen in beslag nemen.”
Daarna verscheen een knappe jonge man in de stad. De mensen namen hem gevangen en verkrachtten hem.”
Er zijn nog tientallen andere bronnen die, elk op hun manier, ditzelfde verhaal vertellen. De mensen uit het volk van Loet waren gierig en zochten manieren om hun voedsel niet te moeten delen met de vreemdelingen en de reizigers die door hun regio trokken. Satan, die ons allemaal bang en bezorgd maakt voor onze bezittingen en die de hebzucht van onze ego’s steeds blijft aanwakkeren, fluistert hen het boosaardige plan in om al die vreemdelingen en reizigers te verkrachten en te beroven. Op die manier, zo zegt hij, zal niemand hier nog durven passeren. De mensen vertrouwen op Satan en voeren zijn plan uit, waarna ze meer en meer zin krijgen om mannen te verkrachten.
Laat er geen verwarring rond bestaan. Dit soort behandeling van reizigers was niet minder dan een doodvonnis. De mannen die door de stad passeerden werden niet alleen gevangengenomen, verkracht en beroofd, maar ze werden ook nog eens in de woestijn achtergelaten. Dat overleeft niemand. De woestijn is een levensgevaarlijke plaats. Wie daar aan zijn lot wordt overgelaten, komt al gauw om door honger of dorst, door het gif van slangen en schorpioenen of door de schroeiende hitte overdag of de ijzige kou tijdens de nacht.

De interpretatie van de profeten

Het verhaal van het volk van Loet wordt ook in de Bijbel door verschillende profeten besproken. Als we echt helemaal willen snappen wat die gruwelijke zonde van dat volk was, dan is het belangrijk om ook de interpretatie van die profeten te leren kennen.
In Beresjit (Genesis), het eerste boek van de Thora, vinden we vermoedelijk de oudste versie van het verhaal. In het dertiende hoofdstuk (13:13) van dit boek lezen we dat Loet (in de Bijbel “Lot” genoemd) zich in de stad Sodom ging vestigen. Er staat ook dat de mannen van Sodom kwaadaardige zondaars waren, maar er wordt nog niet uitgelegd wat hun zonden precies zijn.
In het achttiende hoofdstuk (18:20-21) van Beresjit vertelt God aan de profeet Abraham dat een roep om vergelding opgestegen is uit de stad Sodom en dat de zonden in die stad uitermate zwaar is. Hij zegt dat hij besloten heeft om neer te dalen en zelf in te grijpen om het onrecht te stoppen. Het is belangrijk om hier op te merken dat God in het boek Sjemot (Exodus), het tweede boek van de Thora, exact dezelfde woorden gebruikt wanneer hij tegen Mozes (alaihi salaam) spreekt over het systeem van slavernij in Egypte. Ook hier (Sjemot 3:7-8) zegt God dat Hij een roep om vergelding heeft gehoord en dat hij zal neerdalen om orde op zaken te stellen.
Nadat Abraham heeft gehoord dat God van plan is om de stad Sodom te vernietigen, begint hij te discussiëren over dat plan. Hij vraagt of God de stad ook zou vernietigen als er nog vijftig rechtvaardigen wonen. God zegt hem dat hij die stad zou sparen omwille van die vijftig. Ook omwille van veertig, dertig of twintig rechtvaardigen zou hij de hele stad sparen. Zelfs als er slechts tien rechtvaardige mensen in de stad aanwezig zouden zijn, dan zou die stad gespaard worden. Helaas zijn er in heel die stad nog geen tien rechtvaardigen te vinden.
In het negentiende hoofdstuk van het boek Beresjit, lezen we het verhaal van Loet en de boodschappers dat ook in de Koran beschreven staat. De boodschappers komen bij Loet aan en deze ontvangt hen gastvrij. De mensen van de stad zijn daar echter niet tevreden mee. Zij eisen dat Loet de boodschappers aan hen uitlevert, zodat zij seks met die mannen kunnen hebben. Loet weigert echter en de boodschappers delen hem mee dat de stad vernietigd zal worden.
Dit verhaal uit de Thora was natuurlijk bekend bij alle profeten uit de Bijbel. Sodom en Ghomora, de steden waar het volk van Loet woonde, zijn doorheen heel de Bijbel een symbool voor steden die door God werden vernietigd omdat de bevolking er zwaar zondigde.
De profeet Jesajahu (Jesaja) vergelijkt bijvoorbeeld de heersers in Jeruzalem met de mensen van Sodom (Jesajahu 1:9-15, 3:9). Hij verwijt hen dat ze met veel uiterlijk vertoon doen alsof ze heilig zijn, maar ondertussen onrechtvaardig heersen over de mensen. De religieuze rituelen en ceremonieën die deze heersers organiseren, dienen alleen maar om hun onrecht te verbergen. In de plaats van hypocriete religieuze schijn, zouden ze beter echte rechtvaardigheid nastreven en de onderdrukten bevrijden (Jesajahu 1:16-17). Maar ook het imperialistische Babylon wordt door Jesajahu vergeleken met Sodom (13:9). Ook deze koloniale onderdrukker zal volgens hem omwille van zijn gruweldaden vernietigd worden zoals de steden waar het volk van Loet woonde.
Ook de profeet Jirmjahu (Jeremia) vergelijkt de heersers in Jeruzalem met de mannen uit Sodom (Jirmjahu 23:14, 49:18). Zij hebben zwaar gezondigd en hun macht misbruikt. Ze hebben gelogen en bedrogen en macht gegeven aan misdadigers. Ook hun heerschappij zal vernietigd worden zoals Sodom en Ghomora. Niemand zal er ooit nog kunnen wonen. Ook in zijn Eichach (klaagliederen) spreekt Jirmjahu over de vernietiging van het volk van Loet. De straf die Jeruzalem zal ondergaan omwille van de talloze zonden die er werden begaan, zal volgens hem nog erger zijn dan die van Sodom (Eichach 4:6).
De profeet Yechezekel (Ezechiël) somde de misdaden van het volk van Loet op (Yechezekel 16:49). Ze waren schuldig aan hoogmoed, hebzucht en ijdelheid. Hoe rijk ze zelf ook waren, ze bekommerden zich niet om de armen en de behoeftigen. Ze waren vol van zichzelf en wat ze deden was een gruwel in de ogen van God.
Het is duidelijk dat deze profeten niet dachten dat het volk van Loet gestraft was omwille van homoseksualiteit. Zij wisten heel goed wat de misdaden van dit volk precies waren. Het volk van Loet had een systeem in het leven geroepen dat gebaseerd was op machtsmisbruik, georganiseerde foltering en verkrachting, diefstal en moord. Juist daarom gebruikten zij dit verhaal om het onrecht van de heersers uit hun eigen tijd aan te klagen.

Conclusie

Wanneer we het hele verhaal van de profeet Loet in zijn context bestuderen, dan blijft er niet zo veel over van de klassieke interpretatie. Het verhaal is geen ondubbelzinnige veroordeling van homoseksualiteit. Het vertelt over over seksueel misbruik binnen machtsrelaties, over misbruik van vertrouwen en van macht. Het is een illustratie van hoe hebzucht en gierigheid eerst kan leiden tot uitsluiting en daarna tot het ontmenselijken van buitenstaanders, tot kidnapping, foltering, diefstal en moord op grote schaal. Het toont hoe zelfzuchtigheid een volk tot georganiseerde misdaad kan brengen.
Dit is namelijk de zonde van het volk van Loet. Ze vonden hun eigendom, hun macht en hun eigen gemak belangrijker dan het leven van hun naaste. Ze vonden zelfs manieren uit om hun naaste systematisch te onderdrukken, te folteren, te verkrachten, te beroven en te vermoorden. Het was een gruwelijk systeem van georganiseerde misdaad die enkel en alleen tot doel had om de rijkdom en de macht van de mannen uit Sodom te beschermen en deze gruwel was inderdaad zo erg dat niemand ter wereld ze ooit eerder op zo’n grote schaal had georganiseerd.
Beweren dat homoseksualiteit de eigenlijke misdaad was van dat volk, is even absurd als beweren dat het zetten van tatoeages de eigenlijke misdaad was die de nazi’s in hun concentratiekampen begingen. Het volk van Loet was een misdadig volk dat voor het eerst in de geschiedenis op grote schaal het folteren en vernietigen van mensen had georganiseerd. Dat de seksuele foltering die een onderdeel vormde van dat systeem toevallig homoseksueel was, is slechts een bijzaak. Bij seksueel misbruik moet men zich niet richten op het seksuele, maar op het misbruik. Wie niet in staat is om dat te zien, heeft waarschijnlijk een heel verkrampte kijk op seksualiteit.

Geloof nooit dat jij niets waard bent!

Geloof nooit dat jij niets waard bent!

Soms hoor je mensen de pijnlijkste dingen zeggen. Sommige mensen kunnen heel hard zijn voor zichzelf. Sommige mensen vinden zichzelf niets waard.

“Ik ben het niet waard om gelukkig te worden.”
“Ik ben een onmens.”
“Ik ben een mislukkeling.”
“Misschien ben ik gewoon een productiefout van God.”

Het doet pijn om zoiets te horen. Hoe kan het dat mensen zichzelf echt waardeloos vinden? Waar komt dat gevoel vandaan?

Klei en Geest

De Koran vertelt hoe God de wereld schiep, met alle planten en dieren, alle bergen en oceanen. Toen heel die wereld geschapen was, besloot God om in die wereld ook een vertegenwoordiger (khalief) aan te stellen.

En toen uw Meester tot de engelen zei:
“Ik wil een khalief op aarde plaatsen”

(Koran 2:30)

God besloot om de mensen te doen ontstaan. God besloot om ons te scheppen. Jij en ik en alle andere mensen die ooit op deze wereld rondliepen. Wij zijn er gekomen om het toppunt te worden van heel de schepping, barmhartige en erbarmende vertegenwoordigers van de God die Zichzelf “de Barmhartige, de Erbarmer” noemt. Jij, ik, wij allemaal hebben als doel om Gods liefdevolle creatieve werk hier op Aarde te doen. Elk op onze manier. Elk binnen onze eigen mogelijkheden.

En Hij begon de schepping van de mensheid uit klei.
Dan vormde Hij hem
en ademde hem Zijn Ruh in.

(Koran 32:7-9)

God heeft ons geschapen uit klei, uit modder. Daarna vormde Hij die modder tot een mens. Hij gaf vorm aan een lichaam dat minstens even goed functioneert als dat van de andere dieren. Maar hier stopte het scheppen van de mens niet. God nam het uit klei gevormde mensenlichaam en blies het Zijn Ruh, Zijn Geest, Zijn Levenbrengende Adem in.

Nadat God ons geschapen had, gaf hij de engelen de opdracht om voor ons te buigen. Eerst aarzelden de engelen.

toen zeiden zij:

“Wilt U er iemand plaatsen
die er onheil zal stichten en bloed zal vergieten,
terwijl wij U verheerlijken met de lof die U toekomt
en Uw Heiligheid prijzen?”

(Koran 2:30)

Zij wisten hoe gemakkelijk mensen fouten kunnen maken. Ze wisten dat wij in staat waren om de wereld tot een hel te maken. Ze wisten dat we in staat waren om anderen bewust kwaad te doen, om bloedbaden, oorlogen en milieurampen te organiseren. Ze hadden geen vertrouwen in een wezen dat gevormd was uit klei, uit materie. De engelen aarzelden om voor ons, voor de mens te buigen.

En Hij leerde Adam al de namen.

Dan plaatste Hij de dingen met die namen
voor de engelen en zei:

“Noem Mij dan hun namen,
als jullie zo zeker zijn van jezelf.”

Zij zeiden:
“Heilig bent U.
Wij bezitten geen kennis,
buiten hetgeen U ons hebt geleerd”

(Koran 2:31-32)

Toen gaf God de mensen toegang tot alle kennis over deze wereld en leerde ons op die manier hoe we die wereld kunnen transformeren. Toen de engelen hoorden dat wij toegang kregen tot alle kennis over deze wereld, begrepen ze dat wij waardevolle wonderwezens zijn. Toen bogen de engelen voor ons.

Wij mensen zijn allemaal een wonderlijke, bovennatuurlijke samenwerking van klei en van geest. We zijn ontstaan uit klei, uit gewone materiële onderdelen, maar hebben de Levenbrengende Geest van God ingeademd. Juist daardoor zijn wij als enigen in staat om deze unieke rol op ons te nemen liefdevolle vertegenwoordigers van de Liefdevolle God te zijn.

Wij zonden je om geen andere reden
dan als barmhartigheid voor alle werelden.

(Koran 21:107)

Dit is belangrijk. Dit is onze identiteit. Dit is wie wij zijn. Jij, ik, alle mensen die ooit hebben bestaan, zijn Gods khaliefen, Gods vertegenwoordigers in deze wereld. Wij zijn door God geschapen om Zijn liefdevolle creatieve werk te doen op deze wereld. Wij zijn uit klei geschapen, uit gewone materie. We hebben gewone materiële lichamen meegekregen, zodat we een deel van de materiële wereld kunnen zijn. Maar we hebben ook Gods Levenbrengende Geest ingeademd. Wij zijn in staat om zelf leven te geven, om zelf creatief en liefdevol de bestaande natuur te overstijgen en te transformeren.

Waarlijk, wij hebben
de mens in de beste vorm geschapen.

(Koran 95:4)

Gelijk hoe waardeloos iemand zichzelf vindt, de waarheid is dat ook die persoon een vertegenwoordiger is van Gods Barmhartigheid en Erbarmen in deze wereld. De waarheid is dat er geen onmensen bestaan, geen mislukkelingen. Dat is de waarheid die God de engelen heeft doen inzien. De waarheid is dat iedere mens van onschatbare waarde is. De waarheid is dat God geen productiefoutjes heeft gemaakt. De waarheid is dat wij allemaal khaliefen zijn en dat zelfs de engelen voor ons moeten buigen.

Onze Fitra

Onze fitra, onze natuur, is dat wij solidaire, barmhartige, liefdevolle en creatieve wezens zijn. Wij zijn geschapen om samen te werken, om mekaar te ondersteunen en lief te hebben en om de wereld rondom ons te transformeren. Wij zijn geschapen om de God van de Eenheid en de Harmonie te vertegenwoordigen in de schepping en zijn daarom van nature geneigd om te werken aan eenheid en harmonie in en rondom ons. Eenheid en harmonie in onszelf, in onze eigen ziel en ons eigen lichaam. Eenheid en harmonie tussen de mensen rondom ons. Eenheid en harmonie in onze samenleving. Eenheid en harmonie tussen alle mensen. Eenheid en harmonie in de relatie tussen de mensen en het leefmilieu… Wij zijn het enige geschapen wezen dat echt in staat is om Gods Eenheid en Harmonie over de wereld te verspreiden.

Waarlijk, wij hebben
de mens in de beste vorm geschapen.

(Koran 95:4)

Of je nu gelooft in een God of niet, uit alle recente wetenschappelijk onderzoek blijkt dat wij mensen geboren samenwerkers zijn, dat ons lichaam en onze hersenen ons tot de meest intelligente, solidaire, barmhartige en creatieve dieren van heel deze planeet maken. Er zijn tientallen systemen in onze hersenen die solidair gedrag belonen of die ons afkerig maken van egoïsme. Hoe meer onderzoek men naar onze hersenen doet, hoe duidelijker het wordt dat wij van nature de meest solidaire en altruïstische van alle diersoorten zijn.

In ons lichaam hebben we bijvoorbeeld bepaalde zenuwbanen die niet alleen actief zijn wanneer we zelf een handeling verrichten, maar ook wanneer we anderen diezelfde handeling zien doen. Die zenuwbanen worden “spiegelneuronen” genoemd. Ze maken dat we buitengewoon geschikt zijn om ons empathisch te gedragen tegenover onze omgeving. Wetenschappers hebben zelfs vastgesteld dat wij, iedere keer we iets willen doen bij iemand anders, ons eerst inbeelden hoe dat bij onszelf zou aanvoelen. Blijkbaar maken onze hersenen en onze zenuwen ons tot empathische wezens die ertoe geneigd zijn om anderen te behandelen zoals wij zelf behandeld willen worden.

Onze hersenen maken ons ook heel gevoelig voor onrecht. Alle mensen hebben van nature een goed werkend geweten dat hen in staat stelt om het goede te doen en het kwade te laten. Onze afkeer van onrecht is waarschijnlijk aangeboren. Zelfs baby’s keuren “stoute” poppen (die een andere pop kwaad hebben gedaan) af, terwijl ze “brave” poppen (die een andere pop geholpen hebben) vreugdevol goedkeuren.

Maar het belangrijkste kenmerk van onze menselijke hersenen, is de omvang. Geen enkel ander dier heeft, in verhouding tot zijn lichaamsgrootte, zoveel hersenen als wij. Vooral onze neocortex is veel groter dan bij om het even welke andere soort. En van die neocortex is het voorste deel, de prefrontale cortex, hetgeen dat ons echt helemaal uniek maakt. Die enorm grote prefrontale hersenkwab geeft ons de mogelijkheid om heel complexe ideeën te hebben. Wij zijn in staat om abstract te denken, om verschillende mogelijke hypothesen in gedachten uit te proberen.

Waarlijk, wij hebben
de mens in de beste vorm geschapen.

(Koran 95:4)

We hebben niet alleen een heel sterk stel hersenen, we hebben ook de ideale software. Wij zijn de enige diersoort die is uitgerust met een hypercomplexe taal, waarin we heel de wereld kunnen benoemen en bespreken. Volwassen mensen kennen gemiddeld tussen de 20.000 en 35.000 woorden. Jonge kinderen leren letterlijk duizenden woorden op een jaar. Doordat we die woorden onbeperkt kunnen combineren, kunnen we alles bespreken wat we willen. We kunnen met taal de hele wereld leren begrijpen en die, door ze te begrijpen, ook veranderen.

Een bijproduct van onze unieke geestelijke vermogens, is het ontstaan van kunst. Wij mensen kunnen de wereld niet alleen op een realistische manier uitbeelden, maar ook op een symbolische manier. Deze aanleg om symbolisch over de wereld te spreken is ook universeel. Zowel kleuters doen het als bejaarden. Zowel in China als in Europa, in India en in Congo. Zowel in hypermoderne steden als bij gemeenschappen jagers verzamelaars. Wij gebruiken symbolen en maken, elk op onze manier en in dialoog met onze tradities en culturen, kunst.

Een ander bijproduct is dat we niet anders kunnen dan ons bewust worden van God. Ook Taqwa lijkt te zijn aangeboren. Mensen zijn uitgerust met een aantal geestelijke vermogens die ons, als ze samenwerken, de God van de Eenheid en de Harmonie laten ervaren. Een van die vermogens is onze menselijke “theory of mind”. Wij hebben een bewustzijn (een “mind” in het engels) en daardoor vermoeden wij dat andere wezens ook zo’n bewustzijn hebben. Die theory of mind wordt versterkt door onze H.A.D.D. (hyperactive agency detection device), een systeem in onze geest die ons doet vermoeden dat achter alles intelligente oorzaken zitten. Tijdens spirituele en mystieke ervaringen, kunnen we de eenheid van de hele wereld ervaren. Ook deze eenheidservaringen kunnen ontstaan als bijproduct van hoe onze hersenen en onze geest functioneren.

Wij zijn op de best mogelijke manier in staat om goed te zijn voor mekaar. We kunnen via taal onze omgeving begrijpen op een manier die geen andere diersoort ons kan nadoen. Wij zijn zelfs op neurologisch vlak gefinetuned om deel te nemen aan Gods Eenheid en Harmonie, om God op spirituele en mystieke manier te ontmoeten. Zo zijn we perfect uitgerust om op een creatieve manier meer eenheid en harmonie te brengen in de wereld.

En ieder heeft een doel om zich naartoe te richten.
Wedijver dus met mekaar bij het doen van het goede.

Waar je je ook moge bevinden,
God zal jullie allemaal weer samenbrengen.

Zie, God is tot alles in staat.

(Koran 2:148)

Dat is onze fitra. Dat is onze natuur. Niemand kan dat ooit van ons afnemen. Wij zijn liefdevolle, barmhartige en solidaire wezens. Wij worden bewogen door ons verlangen naar rechtvaardigheid en onze afkeer van onrecht. Wij zijn ontzagwekkend intelligent en kunnen dankzij onze intelligentie de hele wereld transformeren. Daarenboven zijn we geboren kunstenaars en geboren mystici. Wij zijn waarlijk de beste wezens die ooit geschapen zijn.

Waarlijk, wij hebben
de mens in de beste vorm geschapen.

(Koran 95:4)

De Listen van de Duivel

Maar als wij zo’n solidaire, barmhartige, rechtvaardige wezens zijn, hoe komt het dan dat deze wereld vol pijn en ellende is? Waarom lijkt het zo vaak dat de ene mens voor de andere een wolf is? Is deze wereld vol uitsluiting, uitbuiting, onderdrukking, oorlogen, bloedbaden en milieurampen, niet het beste bewijs dat de engelen gelijk hadden met hun bezorgdheid? Is de mens niet gewoon een vergissing, een te ver door geëvolueerde aap die nu klaar is om de hele planeet te vernietigen?

Eerst en vooral is het heel goed dat we bezorgd zijn. De wereld is vandaag in gevaar. Niet alleen dreigen er ernstige klimaatverstoringen en zijn er hele ecosystemen bedreigd door vervuiling, verwaarlozing of plundering. Niet alleen worden miljoenen mensen bedreigd door oorlog, honger, vervolging, genocide of tal van andere door mensen veroorzaakte rampen. Ook op veel kleinere schaal rondom ons, zien we hoe het steeds vaker fout gaat. Mensen lijken niet meer met mekaar om te kunnen gaan. Mensen zijn bang van mekaar geworden. Ze isoleren zich, trekken zich terug in hun eigen cocon. Meer en meer delen van de samenleving raken versplinterd, geatomiseerd.

Hoe kan het dat wij, wezens die geschapen zijn als vertegenwoordigers van de God van de Eenheid en de Harmonie, juist meer verdeeldheid en onevenwicht in deze wereld brengen? Welke kracht is het die ons ertoe verleidt om het omgekeerde te doen van hetgeen waarvoor we geschapen zijn, het omgekeerde van wat in onze natuur zit ingebakken?

toen zeiden Wij tot de engelen: “Buig voor Adam”
en zij bogen zich allen, behalve Iblis.
Hij behoorde niet tot de buigenden.

“Waarom heb je niet gebogen toen ik het je zei?”

Hij zei: “Omdat ik beter ben dan hem.
U hebt mij geschapen uit vuur,
maar hem heb je uit modder geschapen.”

(Koran 7:11)

Toen God aan de engelen het bevel gaf om voor Adam te buigen, deden ze dat allemaal. Alleen Iblis, de Duivel, weigerde. Hij bleef vasthangen aan de twijfels van de engelen. Zijn eigen ego, zijn trots had hem in zijn macht, zodat hij het positieve potentieel van de mens niet kon zien. Hij was zelf immers geschapen van lichtgevend vuur, terwijl de mensen maar van miezerige klei waren gevormd. Wat zou hij voor die geëvolueerde apen buigen?

Om zijn weigering kracht bij te zetten, zweerde hij dat hij de mensen steeds opnieuw zou proberen weg te leiden van hun eigenlijke natuur. Hij zou ze verleiden om hun eigen ego tot god te nemen in plaats van de Ene God van de Eenheid en de harmonie. Hij zou ze bang maken voor mekaar en voor de wereld en ze wijsmaken dat Baäl en Mammon, de goden van de macht en de rijkdom, hen zouden beschermen.

“Ik zal hen steeds in de weg zitten
op Uw rechte pad.

Ik zal hen langs voor en langs achter
en van hun rechterkant en linkerkant benaderen.”

(7:16-17)

De Duivel zweerde plechtig dat hij tot het einde der tijden de eeuwige fluisteraar zou zijn, die in de harten en de geesten van de mensen fluistert om hen op het verkeerde pad te brengen.

De eerste poging van Iblis om ons ten val te brengen, is in de tuin van het Paradijs. Midden in die tuin heeft God een boom geplant. De “Boom van onderscheid tussen Goed en Kwaad”. De mens mag van alles in het Paradijs de vruchten plukken, behalve van die boom. Als mensen namelijk zelf een onderscheid beginnen te maken tussen de “goeden” en de “slechten”, dan zal dat er toe leiden dat ze zichzelf (de “goeden”) tot goden willen verheffen door de anderen (de “slechten”) te onderdrukken. Iblis weet dat en verleidt de mensen daarom om toch ook de vruchten van die boom te eten.

Maar de Duivel fluisterde tegen hen
en wilde hen tonen wat ze verborgen
van hun schaamte.

Hij zei: “Jullie Heer verbood jullie alleen maar
om van die boom te eten,
omdat jullie anders engelen zouden worden
of onsterfelijk.”

En hij beweerde plechtig:
“Waarlijk, ik ben een ernstige raadgever”

Dus deed hij hem met zijn listen vallen.
En toen ze geproefd hadden van de boom,
werd hun schaamte voor hen zichtbaar.

(Koran 7:20-22)

De Duivel fluistert de mensen in om toch de vruchten te plukken van het indelen van de wereld in “goeden” en “slechten” en als gevolg daarvan is deze wereld verdeeld geraakt. De mensen begonnen mekaar nu te beoordelen en in te delen in “goeden” en “slechten”. En van zodra mensen mekaar begonnen te beoordelen, begonnen ze zich ook te schamen voor mekaar. Ze werden argwanend voor de blik van de anderen. Wat hadden die anderen gezien? Wat zouden ze wel denken?

Dit soort onderscheid tussen mensen, waarbij de enen meer waard zouden zijn dan de anderen, is dodelijk. Iedere keer wanneer we denken dat de ene persoon meer waard is dan een andere, begeven we ons op het pad dat leidt naar moord en doodslag.

Op een dag waren de kinderen van de eerste mensen ruzie aan het maken. Een van de twee was verontwaardigd omdat het offer van zijn broer wel was aanvaard en het zijne niet.

Vertel hen de waarheid over het verhaal
van de twee zonen van de Mens.

Allebei brachten ze een offer
en van de ene werd het aanvaard,
maar van de andere niet.

Die zei: “Ik zal je doden.”

Maar de ander zei:
“God aanvaardt alleen offers
van wie Hem respecteert.

Als jij je hand opheft om mij te doden,
Dan zal ik mijn hand niet opheffen
om jou te doden.

Ik respecteer God,
de Heer van alle werelden.

(Koran 5:27-28)

De Duivel had hem ingefluisterd dat dit alleen maar kon betekenen dat zijn broer in Gods ogen meer waard was dan hij. De verontwaardiging sloeg om in woede en hij werd verblind door razernij. Hij liep op zijn broer af en sloeg hem dood.

Dit verhaal over de eerste broedermoord, vertelt op een symbolische manier ook het ontstaan van de maatschappij waar we nu in leven. Een aantal mensen begonnen een kleine tienduizend jaar geleden aan landbouw te doen in de plaats van rond te trekken als jagers–verzamelaars. Een paar landbouwnederzettingen groeiden op den duur uit tot steden en in die steden ontstonden klassen. Vanaf dat moment werd de identiteit van de mensen niet meer alleen bepaald door hun fitra, hun natuurlijke aanleg tot solidariteit, barmhartigheid, gerechtigheid, waarheid… maar ook door de verhoudingen tussen de klassen in de maatschappij waarin ze leefden.

De Duivel maakt je bang voor armoede
en gebiedt u dat wat slecht is,
terwijl God uit Zichzelf
jullie vergiffenis en overvloed belooft.

(Koran 2:268)

Vanaf dan waren er koningen, farao’s en keizers die heersten over de bevolking. Zij vonden dat zij van nature veel meer waard waren dan de andere mensen. Ze geloofden dat hun macht en hun rijkdom hen onsterfelijk zouden maken.

Weg met de roddelaar en de lasteraar
die rijkdom blijft verzamelen en blijft tellen.
Hij denkt dat zijn rijkdom
hem onsterfelijk zal maken.

(Koran 104:1:3)

Ze hadden zichzelf tot goden gemaakt in de plaats van de Ene God van de Eenheid.

En vanaf dan waren er ook slaven, uitgebuite boeren, en loonarbeiders in de steden. De maatschappij werd meer en meer opgedeeld in een klasse van waardevolle winners en een klasse van waardeloze verliezers. Om de verhouding tussen die klassen in stand te houden, steunden de heersers op het psychologische geweld van een goed betaalde klasse van priesters. Die moesten allerlei theologische verhalen bedenken om de bevolking wijs te maken dat zij inderdaad veel minder waard waren dan de koningen, farao’s en keizers die over ze heersten. Als dat psychologisch geweld niet meer werkte, dan konden de heersers altijd nog rekenen op het fysieke geweld van de militairen.

En hij (Farao) zei:
“Als je een ander dan mij tot god neemt,
dan zal ik je zeker in de gevangenis opsluiten.”

(Koran 26:29)

Maar er ontstonden niet alleen verschillen tussen de klassen. Ook tussen genders ontstond er een rangorde. Mannen werden steeds waardevoller geacht, vrouwen steeds waardelozer. Mannen mochten macht uitoefenen over vrouwen, vrouwen moesten zwijgen, gehoorzamen en kinderen baren en iedereen die niet in één van die twee genderrollen paste, die was al helemaal waardeloos.

De heersers maakten hun onderdanen ook wijs dat iedereen die tot een ander volk behoorde ook minderwaardig was. Mensen met een andere huidskleur, een ander uiterlijk, een andere taal of een andere cultuur werden als onbetrouwbare, domme, afgestompte barbaren voorgesteld. Al het positieve dat kon ontstaan wanneer verschillende volkeren en culturen mekaar ontmoeten, werd op die manier van tevoren onmogelijk gemaakt.

O, Mensen,
We hebben jullie waarlijk geschapen
mannelijk en vrouwelijk,
en jullie in groepen ingedeeld
zodat jullie mekaar zouden leren kennen.

Waarlijk de meest edele onder jullie
in de ogen van God
is de meest rechtvaardige onder jullie.

Waarlijk, God is Alwetend en Bewust.

(Koran 49:13)

Stilaan was de hele maatschappij ingedeeld volgens de duivelse leugen. Aan de top zaten de heersers, die duidelijk veel waardevoller waren dan alle anderen. Zij werden omringd door de rest van de heersende klasse. Die waren minder waard dan de heersers, maar ze waren duidelijk veel waardevoller dan de mensen die voor hen moesten werken. Bij die werkende mensen hebben de mannen sowieso meer waarde dan de vrouwen en de queers, en zijn de mensen met de juiste huidskleur meer waard dan de anderen. Aan de onderkant van die maatschappij leven de waardeloos gemaakten, de armen, de weduwen en wezen, de invaliden, de mensen die het harde leven niet meer aankunnen en ingestort zijn… Zij zijn zo waardeloos dat ze in de goot moeten bedelen.

Mensen leven nu al duizenden jaren in deze duivelse maatschappij die geregeerd wordt door de duivelse leugen. We hebben allemaal al generaties aan een stuk geleerd dat er goeden zijn in deze wereld en slechten, dat de ene mens minder waard is dan de andere. Als mensen generaties lang, van ouder op kind, een leugen doorgeven, dan wordt die leugen een deel van het leven. Op den duur ziet niemand nog waar de leugen eindigt en waar het leven begint. Mensen kunnen zich zelfs niet meer voorstellen dat er iets anders zou kunnen bestaan dan die leugen.

En wanneer tot hen gezegd wordt:
“Volg dat wat God heeft geopenbaard,
dan zeggen zij: “Wij volgen hetgeen dat we onze voorouders hebben zien doen.”

Doen ze dat?
Zelfs al waren hun voorouders er geen verstand van
en hadden ze geen gids?

(Koran 2:170)

Zelfs al hebben we vroeger misschien heel goed geweten dat dat niet onze echte identiteit is, dat wij allemaal geschapen zijn als vertegenwoordigers van god in deze wereld, dan nog worden we platgeslagen met miljoenen voorbeelden van hoe de ene mens meer of beter zou zijn dan de andere.

Het is ondertussen in deze maatschappij normaal geworden om de ene mens meer waard te vinden dan de andere. We bepalen de waarde van een mens door te zien hoeveel zij bezit, wat zij allemaal doet en wat andere mensen allemaal over haar zeggen. Op den duur geloven we zelf meer en meer dat dit onze identiteit is. We geloven dat we zijn wat we bezitten. We geloven dat we zijn wat we doen of niet doen. We geloven dat we zijn wat andere mensen over ons zeggen. Ook al blijft er altijd in ons een stukje bestaan van het inzicht dat wij zo veel meer zijn dan dat, de meesten van ons hechten meer en meer geloof aan de leugens.

Op den duur zijn we de leugen van Iblis zo gewend geraakt, dat we ons niets anders meer kunnen voorstellen dan dat hij gelijk heeft. De leugen dat de ene mens meer waard is dan de andere is zo diep in onze levens ingesleten, dat we geloven dat dat de waarheid is. Op den duur wordt deze leugen de dominante stroming in onze maatschappij en wordt het bijna onmogelijk om tegen die stroom in te gaan.

In onze identiteit is dus niet alleen die natuurlijk aanleg aanwezig, die ons tot solidaire, barmhartige en rechtvaardige mensen maakt. Er is ook het constante gefluister op de achtergrond, de stem van de Duivel die ons wijsmaakt dat sommige mensen meer waard zijn dan anderen. Bij alles wat we doen, moeten we ons hele menszijn, ons hart, onze hersenen en onze ziel inspannen om steeds volgens onze natuurlijke fitra te handelen en om al het listig gefluister van Iblis te ontmaskeren en onschadelijk te maken.

Doordat we in deze maatschappij voortdurend van onze ware identiteit worden afgeleid door de massaal gepropageerde duivelse leugen, vergeten we op den duur wie we echt zijn. We weten niet meer hoe waardevol we allemaal zijn. We zijn vervreemd van onze echte identiteit. We zijn verblind door de leugen dat de ene mens meer waard is dan de andere, en daarom zijn we voortdurend bang geworden dat wij zelf niet waardevol genoeg zijn. We weten niet meer wie we zijn. Daarom wordt deze maatschappij “jahiliya” of “onwetendheid” genoemd.

De profetische boodschap

We staan gelukkig niet alleen in onze strijd tegen het gefluister van Iblis. God laat ons niet aan ons lot over. Wij krijgen alle hulp die we nodig hebben. God schenkt ons steun en goede raad. God wil voor ons een gids zijn, zodat we de weg niet kwijtraken. Wat er ook gebeurt, God is steeds dichter bij ons dan we zouden kunnen vermoeden.

Wij hebben de mens geschapen
en we weten wat zijn ego hem influistert
en we zijn dichter bij hem dan zijn halsslagader.

(Koran 50:16)

We hebben niet alleen ons eigen geweten en ons eigen verstand meegekregen die ons kunnen helpen. God heeft ook nog eens duizenden mensen tot profeten gemaakt, tot mensen die een dieper inzicht hadden in deze wereld en die dat inzicht ook konden doorgeven aan hun omgeving.

En we hebben zeker naar ieder volk
een boodschapper gezonden:
“Dien God en blijf weg van de overdrijver.”

En onder hen waren er die God gidste
en onder hen waren er die zich duidelijk vergisten.

Trek dus rond over de aarde
en zie hoe de verwerpers aan hun einde kwamen.

(Koran 16:36)

Profeten zijn mensen die door de Geest van God begeesterd zijn. Zij zijn, veel meer dan andere mensen, gevoelig voor de stille maar zekere stem van de waarheid, voor die kracht van eenheid en van solidariteit, dat ideaal van gerechtigheid en vrede, dat wij “God” noemen. Daardoor zijn zij in staat om diepere inzichten te verwerven dan de meeste anderen. Ze begrijpen intuïtief hoe de wereld in mekaar zit, wat er misloopt en hoe we dat kunnen oplossen.

Deze profeten brengen ons een boodschap van God. Deze boodschap is natuurlijk altijd aangepast aan de samenleving waarin de profeet in kwestie leeft en rondtrekt, maar de kern van de boodschap blijft steeds dezelfde:

“Lieve mensen in deze wereld.

Besef toch dat dit alles is ontstaan
door het scheppende werk
van de Ene God van de Eenheid en de Harmonie.
Besef dat alleen deze Ene God
onze onvoorwaardelijke aanbidding verdient.

Trap toch niet in de val van de de Duivel
die wil dat wij andere krachten of idealen
als goden gaan aanbidden.
Geloof de leugen van de Duivel niet
die ons wil wijsmaken
dat sommige mensen meer waard zijn dan anderen.

Besef dat wij allemaal, alle mensen in de wereld,
door God geschapen zijn en gewenst.
Besef dat God ons in deze wereld heeft gevormd
uit nietige klei waarin Hij zijn Geest geademd heeft.
Besef dat God ons allemaal heeft gewenst in deze wereld
en dat niemand hier overbodig is.
Besef dat God ons allemaal heeft bedoeld
om als vertegenwoordigers te leven
van Zijn Barmhartigheid en Zijn Scheppingskracht.

Besef dat God niets liever wil
dan solidariteit, vrede en gerechtigheid
voor alle schepselen in deze wereld.
Besef dat God droomt van een wereld
waar iedereen goed is voor mekaar.

Besef dat God teleurgesteld, treurig en zelfs kwaad is
op iedereen die anderen als minderwaardig behandelt.

Besef dat God een hekel heeft
aan de heerschappij van de ene mens over de anderen
aan de uitbuiting van de grote meerderheid,
door een handvol rijke en machtige mensen.
Besef dat God een hekel heeft
aan alles wat sommige mensen bevoordeelt,
maar tal van andere mensen uitsluit.

Besef dat God,
die alles heeft geschapen en over alles meester is
geen onderscheid maakt tussen mensen.
Besef dat wij allemaal even waardevol zijn in Zijn ogen.

Besef dat God ook op ons rekent
om hier in deze wereld de macht van het kwade te breken.
Besef dat Hij ook op jou rekent
om de duivelse leugen van Iblis te weerleggen
en om de waarheid helder te zien.

Besef dat God ook wil dat wij opstaan,
jij en ik en iedereen die leeft,
om ons op elk moment van ons leven
bij alles wat we doen en laten
te verzetten tegen deze duistere macht.

Besef dat God niet wil dat wij in slaap vallen
en dat we als halfbewuste zombies
meelopen in de rat race van dit leven
in deze duivelse leugen.

Besef dat God, samen met ons,
droomt van de dag dat iedereen wakker zal worden,
de dag dat iedereen zal opstaan
en zich verzetten tegen de heerschappij van de Duivel.

Lieve mensen, lieve vrienden, lieve kameraden.
Wees toch goed voor mekaar en doe mekaar geen kwaad.

Besef dat andere mensen precies zijn zoals jullie zelf.
Ook andere mensen willen alleen maar geluk vinden
en angst en lijden zoveel mogelijk vermijden.

Besef dat God ons allemaal verschillend heeft geschapen.
Elk van ons heeft haar eigen talenten en vaardigheden,
maar elk van ons heeft ook haar eigen moeilijkheden.
Wij zijn geschapen om Barmhartig te zijn voor mekaar.
We zijn er om mekaar te steunen.

Besef heel goed dat
als de dag komt dat wij door God geoordeeld zullen worden,
de vraag niet zal zijn hoeveel je bezat
of wat je allemaal goed voor mekaar gekregen hebt
of wat andere mensen allemaal over je gezegd hebben.

Besef dat wij allemaal door God geoordeeld zullen worden
op onze barmhartigheid, onze solidariteit
en onze rechtvaardigheid.

Lieve mensen,
Besef dat de hoofdstroming in deze maatschappij,
het geloof dat de ene mens beter zou zijn dan de andere,
niets anders is dan een leugen van de Duivel.
Besef dat wij allemaal even waardevol zijn.
Durf tegen de stroom in te gaan
en mekaar te steunen, te verzorgen en te beminnen.”

Deze boodschap raakt bij de meeste mensen een gevoelige snaar. Dat komt omdat ze niet nieuw is. Profeten komen niet met iets nieuws, maar met een herinnering aan de waarheid die al van voor onze geboorte in onze ziel, in onze hersenen, werd opgeschreven.

De boodschap van de profeten herinnert ons aan onze menselijke natuur, aan onze fitra die ons tot solidaire, barmhartige en rechtvaardige mensen maakt. Deze boodschap is het beste mogelijke tegengif tegen de leugen van de Duivel. Iblis probeert verdeeldheid te zaaien door de ene mens tegen de andere op te zetten, door de ene mens boven de andere te verheffen. Doorheen de profeten herinnert God er ons aan dat dat niet onze natuur is.

De profeten tonen ons dat we niet zijn wat we bezitten. Ze veroordelen openlijk het bezit van de rijke heersende klasse. Ze ontmaskeren die rijkdom als een middel om macht uit te oefenen over mensen, als een statussymbool om de leugen in stand te houden dat de ene mens meer waard zou zijn dan de andere. Al duizenden jaren roepen profeten op om die strijd om rijkdom op te geven. Als iedereen heeft wat ze nodig heeft, dan is dat voldoende. Meer dan dat is niet nodig. Al wat we meer hebben dan dat, versterkt in ons binnenste de stem van Iblis. Al wat we bezitten zonder het echt nodig te hebben, wordt voor ons en voor anderen om ons heen een last, een oorzaak van jaloersheid, frustratie, angst, machtsmisbruik…

De profeten tonen ons ook dat we niet zijn wat we doen. Als we goede dingen doen, dan is dat heel goed. Als we zo handelen dat we een positieve invloed hebben op onszelf, op onze omgeving en op de wereld, dan komt dat iedereen ten goede. Onze hersenen zijn zo gevormd dat wij voor onze goede daden onmiddellijk beloond worden. Maar we mogen niet geloven dat hetgeen we doen ook onze waarde zou bepalen. Niemand van ons kan namelijk genoeg goede daden verrichten om haar onschatbare waarde op die manier te verdienen. Alle goede daden samen, zijn nog geen fractie van een splinter van de enorme waarde die iedere mens heeft. De profeten leren ons dat wij allemaal uiterst waardevol zijn, enkel en alleen omdat God ons heeft geschapen, ons heeft gevormd uit nietige klei en ons Zijn Levensadem heeft ingeblazen. De profeten leren ons dat wij waardevol zijn, juist omdat we mensen zijn.

We leren van de profeten ook dat wij niet zijn wat anderen zeggen over ons. Mensen hebben altijd snel een mening over hun medemensen klaar. Ook al weten ze niet alles over die medemensen, toch oordelen ze snel en vaak zonder genade. Er wordt geroddeld over mensen die een beetje afwijken van deze of die norm. Mensen die niet helemaal passen in het verwachtingspatroon van deze maatschappij, worden uitgesloten en onderdrukt. Anderen worden tot ver boven hun eigen vermogens de hemel in geprezen. Zij worden daardoor in een rol geduwd die hen voortdurend angst aanjaagt. Hoe meer status iemand heeft, hoe meer status ze ook kan verliezen.

De profeten herinneren ons eraan dat wij niets zijn van dat alles. We zijn niet wat we hebben, in tegendeel hetgeen we hebben maakt ons soms zelfs tot onmensen. We zijn niet wat we doen, want gelijk wat we allemaal doen, wij zijn als mensen oneindig veel meer waard dan dat. We zijn niet wat andere mensen van ons zeggen, want andere mensen hebben vaak de neiging om mee te stappen in de duivelse leugen en om de ene mens meer waarde toe te kennen dan de andere.

Juist daarom werkt de boodschap van de profeten zo bevrijdend. De woorden die God ons doorheen Zijn profeten schenkt, zijn helend. Ze kunnen ons genezen van alle kwalen die zijn ontstaan doordat we de leugen van de Duivel begonnen te geloven. Het zijn magische woorden die een magische invloed kunnen uitoefenen op onze ziel, op onze omgeving en op onze eigen persoonlijke levens.

De boodschap van de profeten werkt namelijk helend op verschillende niveaus.

O Mensen,
er is voor jullie advies gekomen van jullie Heer
en genezing voor wat in jullie borst is
en een gids en een barmhartigheid
voor zij die vertrouwen hebben.

(Koran 10:57)

Het is in de eerste plaats een pad dat ons dichter bij de God van de Eenheid en de Harmonie kan brengen. Het is een pad dat ons tot verlichte mensen kan maken, dat ons boven onszelf kan doen uitstijgen. Wanneer we leven volgens de richtlijnen die God ons doorheen Zijn profeten schenkt, dan komen we in de hemel terecht. Wanneer we die boodschap serieus nemen, dan worden we bevrijd van alle ellende die we op ons hebben gehaald toen we de vruchten wilden eten van de boom van onderscheid tussen goed en kwaad.

Het is ook een boodschap die ons helpt om de hele samenleving te genezen. De wijsheid van de profeten wijst ons de richting naar Gods gedroomde rijk van vrede, solidariteit en gerechtigheid. Het is een boodschap die spreekt over de rol die wij als mensen, als vertegenwoordigers van God in deze wereld, kunnen spelen in het Goddelijke plan.

En juist omdat deze maatschappij voortdurend van die Goddelijke rol wordt afgeleid, is de profetische boodschap ook een oproep tot verzet tegen de afgoderij van de heersers, verzet tegen de duivelse leugen dat de ene mens meer waard zou zijn dan de andere. De profeten roepen ons allemaal op om heel kritisch te zijn, om niets anders te aanvaarden dan deze ene waarheid: dat wij allemaal waardevolle wezens zijn, gevormd om de best mogelijke vertegenwoordigers van Gods Barmhartigheid te zijn in deze wereld. Wij moeten leren om alle andere boodschappen te ontmaskeren. Wij moeten leren om ons samen in te zetten om alle machten van het kwade onschadelijk te maken.

Maar deze voortdurende inspanning om tegen de dominante stroom van deze wereld in te gaan, voeren we niet zonder dat het ons iets kost. De machten van deze wereld, de massaal gepropageerde duivelse leugen en de verwoestende invloed die deze leugen heeft op de mensen die hem geloven, zij in staat om ons ernstig te verwonden.

Heel veel medemensen geloven op den duur zelf dat ze niets waard zijn. Als je een heel leven lang van iedereen te horen krijgt dat je niet voldoende bezit, dat je niets goed kunt doen, dat je een onmens en een mislukkeling bent, dan ga je dat op den duur zelf beginnen geloven. Op den duur gedragen sommige mensen zich precies zoals andere mensen het van hen verwachten. Ze gedragen zich alsof ze minderwaardig zijn. Ze zijn bang geworden van de veroordelende meningen van hun medemensen. Ze zijn depressief geworden omdat ze er, net als alle anderen, van overtuigd geraakt zijn dat hun leven mislukt is.

Maar ook hier helpt de boodschap van de profeten. De wijsheid van de profeten kan een helende invloed op onze psyche hebben. De woorden die zij, begeesterd door God, deelden met hun medemensen, kunnen een geneesmiddel zijn voor onze persoonlijke gekwetstheid. Als we de profetische boodschap horen en er eerlijk over nadenken, dan kunnen we ons eigen zelfbeeld op een gezonde manier bijstellen.

Het is belangrijk om af en toe opnieuw te horen dat we meer dan waardevol zijn. Het is belangrijk om af en toe opnieuw te vernemen dat God ons allemaal heeft gevormd uit klei en dan Zijn Levenbrengende Geest in ons heeft geademd. Als we niet af en toe aan deze hoogste waarheid worden herinnerd, dan kunnen we onszelf op den duur verliezen. Als we ons niet af en toe opnieuw kunnen oriënteren op het heldere licht van deze boodschap, dan dwalen we als depressieve zombies rond in de duistere nacht van de duivelse leugen.

Soms kunnen we ons een hele periode lang rot voelen. We hebben dan het gevoel dat we echt niets waard zijn, dat we er echt niets van bakken. We bezitten bijna niets, of misschien juist veel te veel, en daardoor maken we ons voortdurend zorgen. Alles wat we proberen te doen mislukt en op den duur voelen we ons ook echt mislukkelingen. We raken ervan overtuigd dat iedereen kwaad over ons spreekt. We denken dat iedereen op ons neerkijkt. We voelen ons letterlijk waardeloos.

Wie zich afwendt van de herinnering aan Mij,
die zal een depressief leven leiden.

(Koran 20:124)

Juist dan kan de profetische boodschap ons genezen. Juist dan is het van levensbelang dat iemand er ons aan herinnert wat onze echte identiteit is, onze fitra, onze menselijke natuur. Juist dan is het belangrijk om te beseffen dat wij unieke wezens zijn, met unieke vermogens die ons, meer dan wie of wat dan ook, geschikt maken om barmhartige, liefdevolle en creatieve vertegenwoordigers in deze wereld te zijn van de Barmhartige, Liefdevolle en Creatieve God. Juist dan is het nodig dat iemand er ons aan herinnert dat zelfs de engelen buigen voor waardevolle het wonderwezen dat wij allemaal zijn.

Jij en ik en alle mensen die ooit geleefd hebben, wij zijn allen waardevolle wonderwezens die in staat zijn om de Liefdevolle God volmaakt te vertegenwoordigen.

Waarlijk, wij hebben
de mens in de beste vorm geschapen.

(Koran 95:4)

Van opstandige oproep tot verdovend opium

Deze helende boodschap van de profeten is in staat om heel veel mensen te begeesteren. Deze genezende woorden wekken diep in ons onze barmhartige, solidaire en rechtvaardige natuur weer op. Het zijn woorden die ons aanspreken, ons wakker schudden, ons oproepen om op te staan. Het zijn woorden die ons bevrijden uit de verpletterende greep van de duivelse leugen, woorden die ons genezen uit ons neerdrukkende zombie bestaan.

Juist omdat die woorden zoveel mensen aanspreken, hebben alle profeten steeds een grote groep mensen rondom zich verzameld. Profeten slaagden er niet alleen in om Gods boodschap over te brengen, ze slaagden er ook in om een beweging te vormen van mensen die deze boodschap serieus wilden nemen. Ze beseften namelijk dat Gods boodschap niet zomaar een vrijblijvende spirituele leer is. Het is ook een praktische oproep om in de werkelijkheid het goede te doen en zo mee te werken aan Gods droom van een betere wereld. Het is een oproep tot verzet tegen de machten van het kwade. Het is een oproep tot koppige barmhartigheid, solidariteit en gerechtigheid. Een oproep om niet alleen tegen de stroom in te gaan, maar met z’n allen de stroom te veranderen.

Vooral de uitgesloten en arm gemaakte mensen, de vertrapte en gekleineerde mensen, voelden zich instinctief aangesproken door deze oproep van de profeten. Zij voelden het best hoe helend deze boodschap kan zijn voor mensen die door de maatschappij waardeloos werden gemaakt. Zij beseften heel goed dat deze oproep gericht is tegen de duivelse leugen en tegen de maatschappij die deze leugen volgt. Zij die in deze wereld de ergste slachtoffers geworden zijn van die leugen, herkennen het beste de waarheid, wanneer die tot hen komt.

Maar er zijn altijd ook mensen uit de heersende klasse, die heel goed aanvoelen dat er iets lelijk fout loopt in de maatschappij. Zij beseffen ook hoe gevaarlijk de duivelse leugen is. Ze zien hoeveel privileges de mensen van hun klasse genieten, terwijl anderen in armoede moeten leven. Zij weigeren de leugen in stand te houden dat zij waardevoller zouden zijn dan anderen. Ook die mensen sluiten zich vol overgave aan bij de profetische beweging.

Een groeiende beweging van mensen die begeesterd worden door de profetische boodschap, kan op den duur een echte bedreiging beginnen te vormen voor de belangen van de heersers. Als meer en meer mensen de duivelse leugen verwerpen en hardop verkondigen dat iedereen even waardevol is, dan kan heel het machtssysteem wel eens in mekaar storten. Dat zou heel goed zijn voor iedereen die nu door dat machtssysteem minderwaardig wordt gemaakt, maar veel mensen die nu door het systeem als waardevoller dan anderen worden gemaakt, zijn het daar niet mee eens.

Vaak werden profeten en hun aanhangers door de machthebbers vervolgd. Heersers zetten hun beste militairen en hun slimste theologen in om de profetische beweging zowel fysiek als ideologisch te bestrijden. De koppige aanhangers van de profeten, die bleven vertrouwen op de Goddelijke Waarheid dat wij allen waardevol zijn, werden desnoods uitgemoord.

Sommige aanhangers waren minder standvastig. Misschien waren ze te weinig op de hoogte van de Goddelijke waarheid. Misschien twijfelden ze nog te veel of het echt wel zo was dat alle mensen waardevolle barmhartige, solidaire en rechtvaardige wonderwezens zijn. Misschien waren ze gewoon bang voor het vreselijke geweld van de heersers. Wat ook hun motivering was, ze waren een gemakkelijke prooi voor de theologen van de heersers, die goed betaald werden om de profetische boodschap aan te passen aan de belangen van de heersende klasse.

Dus wee diegenen
die een boek schrijven met hun eigen handen
en zeggen: “Dit komt van God”
en het dan voor wat geldgewin verkopen.

Wee hen voor wat hun handen geschreven hebben
en wee hen voor wat ze ermee gewonnen hebben.

(Koran 2:79)

De heersers en hun goedbetaalde theologen hadden al heel vroeg begrepen dat de beste strategie tegen een opstandige profetische beweging, bestond uit het organiseren van een eigen beweging die er uiterlijk sterk op leek, maar die totaal de omgekeerde boodschap verkondigden. Zo ontstonden nieuwe religies, die allemaal beweerden dat ze teruggaan op de boodschap van de profeten, maar die eigenlijk het tegenovergestelde prediken. Zij herhalen de duivelse leugen dat de ene mens meer waard zou zijn dan de andere, maar doen het nu met citaten en uitspraken die ze aan de profeten toeschrijven.

De theologen van de macht beweren dat de waarheid over onze identiteit, het feit dat wij allen geschapen zijn om de Liefdevolle, Creatieve God te vertegenwoordigen in deze wereld, eigenlijk niet helemaal klopt. Zij beweren dat iedereen in feite zondig en mislukt is en dat alleen gehoorzaamheid aan hen, en aan hun meesters uit de heersende klasse, een mens terug een beetje waardigheid kan geven. Zij verzonnen allerlei regeltjes waar mensen zich zogenaamd aan moeten houden om waardig bevonden te worden door de God die ons geschapen heeft. Zij verzonnen een heel systeem van schuld en boete om ons af te leiden van de God die ons allen oproept tot barmhartigheid en vergevingsgezindheid.

Zij zijn ook de mensen die keer op keer een theologische verklaring geven waarom het rechtvaardig is dat de heersende klasse heerst over de rest van de bevolking. Hun theologie dient om de duivelse leugen dat de ene mens meer waard zou zijn dan de andere te vermommen als een deel van de profetische boodschap en om op die manier de ongelijkheid en de uitbuiting in stand te houden.

De oproep van de profeten om geen andere kracht of ideaal tot god te maken, behalve de Ene God van de Eenheid en de Harmonie, wordt verdraaid tot de plicht om aan allerlei inhoudsloze rituelen deel te nemen. Het dienen van de Ene God van de Solidariteit, de Barmhartigheid en de Rechtvaardigheid, door zelf solidair, barmhartig en rechtvaardig te handelen, verdwijnt. In de plaats daarvan worden mensen gedwongen om de afgoden van de heersende klasse te dienen: Macht, Rijkdom en Status.

Het duurt meestal geen twee eeuwen voor de heersende klasse er op die manier in slaagt om de beweging die een profeet heeft gesticht, te recupereren. Nadat de meest trouwe kameraden uit de weg werden geruimd, komen er duurbetaalde theologen die de beweging een heel nieuwe leer opdringen. De profetische boodschap dat iedereen even waardevol is, wordt doodgezwegen, de oproep tot opstand wordt uit de leer geschrapt. Onze menselijke natuur, die ons aanzet om solidair, barmhartig en rechtvaardig te zijn, wordt genegeerd. De leugen van de Duivel wordt overal versterkt. De nieuwe versie is een religie geworden die mensen eerst bang maakt dat ze waardeloos zouden kunnen zijn en hen dan verdooft met allerlei bovennatuurlijke sprookjes en hen ondertussen braaf en gehoorzaam houdt. Het is opium voor het volk geworden.

De afgod van de eigen zuiverheid

Alleen de mensen die zich strikt houden aan de boodschap van hun profeet, zijn in staat om deze religieuze recuperatie te doorzien. Zij verzetten zich tegen deze nieuwe religies van de heersers. Ze ontmaskeren de duivelse leugen. Zij ontmaskeren de theologie van de heersers als opium dat de mensen verdooft. Ze ontmaskeren de religie van de heersers als dwangdienst aan de afgoden van deze wereld.

In iedere generatie zijn er opnieuw honderden mensen die de leugen doorzien en op zoek gaan naar de echte, zuivere leer van de profeten. Zij proberen om de boodschap van hun profeet in de meest zuivere versie terug te vinden. Ze beseffen namelijk dat die boodschap helaas bezoedeld werd door die nieuwe religie van de heersers en hun theologen.

Het is goed om in die omstandigheden kritisch te zijn en te proberen om alle mogelijke vormen van onzuiverheid te ontdekken die de profetische boodschap veranderen in zijn tegendeel. Maar die houding kan ook gevaarlijk zijn als we erin overdrijven.

Iblis, de listige fluisteraar, beseft wanneer hij van tactiek moet veranderen. Mensen die niet meer geloven in de leugen van de heersende klasse, die heel goed doorhebben dat de heersers niet meer waarde hebben dan de overheersten, zullen die leugen niet zo snel meer geloven. Dat soort mensen moet je iets anders wijsmaken als je ze van het rechte pad wil afhalen.

Daarom heeft ook Iblis zijn leugens in andere termen leren verpakken. Hij maakt de zuivere volgelingen van de profeten wijs dat zij, juist doordat ze zo zuiver zijn, meer waard zijn dan de andere mensen. Hij maakt hen wijs dat alleen de meest zuivere aanhangers van de profetische beweging, ook waardevol genoeg zijn in Gods ogen.

Mensen die deze, iets meer gesofisticeerde versie van de duivelse leugen geloven, gaan steeds heviger op zoek naar alle vormen van onzuiverheid bij zichzelf en bij hun kameraden. De minste afwijking zien ze als een bron van onzuiverheid, een kankercel in het lichaam van de beweging. Iedere afwijking moet dan ook zo snel mogelijk uit verwijderd worden, anders kan de hele beweging kapot gaan.

Dat begint vaak met terechte kritiek op vergissingen en fouten van kameraden, maar daar blijft het niet bij. Allerlei details uit het leven van de profeet worden ineens in de verf gezet en iedereen die de profeet niet ook tot in die details wil navolgen, wordt als een afvallige gezien.

“Onze profeet bad vijf keer per dag en jij maar drie keer.
Jij bent dus onzuiver en minderwaardig.”

“Onze profeet was een man en jij bent een vrouw.
Jij bent dus onzuiver en minderwaardig.”

“Onze profeet at met zijn linkerhand en jij met je rechter.
Jij bent dus onzuiver en minderwaardig.”

“Onze profeet was heteroseksueel en jij bent queer.
Jij bent dus onzuiver en minderwaardig.”

“De profeet was rechtshandig en jij bent linkshandig.
Jij bent dus onzuiver en minderwaardig.”

“De profeet sliep op zijn rechterzij en jij slaapt op je rug.
Jij bent dus onzuiver en minderwaardig.”

Op den duur werden sommige aanhangers van de profetische beweging zo dronken door hun ingebeelde zuiverheid en de ingebeelde onzuiverheid van de anderen, dat zij zich alleen nog bezighielden met het veroordelen van zogenaamde afvalligen die eigenlijk hun kameraden hadden moeten zijn.

Op die manier kon de Duivel dankzij het sprookje van de zogenaamde zuiverheid zijn leugen ook binnenbrengen in die delen van de profetische beweging die probeerden authentiek te blijven. Mensen die hun tocht op het profetische pad begonnen waren omdat ze begrepen dat iedereen evenwaardig is, dat iedereen als wonderlijk waardevol wezen geschapen is om God te vertegenwoordigen in deze wereld, begonnen door dat sprookje zelf meer en meer te denken over goede en slechte mensen, zuivere en onzuivere mensen, waardevolle en waardeloze mensen.

Tal van mensen die elk op hun manier een schitterende bijdrage hadden kunnen leveren aan de profetische beweging voor een betere wereld, werden door de zuiverheidsfanaten uitgesloten. De ene omdat ze muziek maakte, de andere omdat ze zich niet conform de regels van de zuiverheid wilde kleden. Sommige mensen werden uit de beweging geweerd omdat ze de woorden van de profeten op een net iets andere manier interpreteerden, of omdat ze anders dachten over één of ander detail uit de profetische boodschap.

Die zuiverheidsfanaten, of fundamentalisten zoals ze vandaag de dag genoemd worden, hebben van hun eigen verzonnen zuiverheid hun nieuwe afgod gemaakt. Zij beweren wel dat zij de beste en meest zuivere dienaars zijn van de Ene God van Eenheid en Harmonie, maar met hun zuiverheidswaan brengen ze juist verdeeldheid en wanorde. Zij beweren wel dat ze de boodschap van de profeten op de meest zuivere manier willen doorgeven, maar eigenlijk geven ze vooral de duivelse leugen door. Zij hebben de boodschap van de profeten veranderd in een complex kluwen van regels en voorschriften. Wie deze voorschriften niet volgt, is volgens hen niet zuiver en dus ook niet waardig om een deel van de profetische beweging te zijn.

Maar dat is precies het omgekeerde van de echte profetische boodschap. De profeten roepen ons op tot een leven van solidariteit en barmhartigheid. Een leven waar iedereen mekaar ondersteunt, zodat de foutjes en tekorten van de ene kunnen worden opgevangen door de talenten en de vaardigheden van de ander. Wij zijn geschapen om samen te werken voor een betere wereld. Wij zijn allemaal waardevolle, wonderlijke wezens die perfect gevormd zijn om God te vertegenwoordigen in deze wereld. Niemand eist van ons dat we zuiverder zijn dan ene ander.

Waarlijk, wij hebben
de mens in de beste vorm geschapen.

(Koran 95:4)

Iedereen die doet alsof zogenaamd zuivere mensen meer waard zijn dan zogenaamd onzuivere mensen, heeft van zijn eigen zuiverheidswaan zijn afgod gemaakt.

De duivelse leugen in een neoliberaal jasje

Hoe is het dan vandaag gesteld? In wat voor soort maatschappij leven wij vandaag? Hoe zit het in onze wereld met de duivelse leugen? Hoe kunnen wij er hier en nu weer aan herinnerd worden wat onze fitra, onze ware natuur is?

We leven in een neoliberale kapitalistische wereld. De heersende klasse van vandaag bestaat uit mensen die kapitaal bezitten, mensen die privé-eigenaar zijn van grote bedrijven, multinationale ondernemingen, fabrieken, banken, winkelketens… Deze mensen hebben geld geïnvesteerd in die bedrijven en ze willen winst maken op die investering. Een machine draait echter niet vanzelf, een bedrijf kan niets doen zonder dat er werknemers arbeid leveren. Daarom betalen ze arbeiders en bedienden een loon om voor hen te komen werken. Die werkers zijn het die de winst voortbrengen. Zij krijgen namelijk slechts een fractie van de door hun gecreëerde nieuwe waarde als loon uitbetaald, de rest blijft zitten in de zakken van de investeerder die het kapitaal geleverd heeft.

Het kapitalisme is in onze tijd heel ver doorgedraaid. Het is een kapitalisme op steroïden geworden. De kapitalistische markt heeft ieder stukje van de wereld in zijn greep gekregen. Van de dorste woestijnen tot de koudste ijsvlaktes en van de diepste oceanen tot de dichtst begroeide regenwouden, de markt verandert alles in koopwaar en alle mensen in werkers en/of consumenten. Ons hele leven wordt beheerst door die markt. Voor iedere behoefte die wij hebben, belooft de markt ons dat wij de juiste bevrediging kunnen kopen. Alles is koopwaar geworden. De enige waarde die dit systeem erkent is de ruilwaarde.

De heersende ideologie in dit systeem is het onvoorwaardelijk geloof in de vrije markt. Deze markt heeft volgens de mythologie een onzichtbare hand die via vraag en aanbod voor ieder probleem een oplossing (en voor iedere oplossing de juiste marktprijs) weet te vinden. Die markt moet kost wat kost volledig vrij zijn, er mogen geen lastige regels en wetten zijn die de markt beperkingen oplegt. Alles moet vrij verhandelbaar zijn, zelfs de meest intieme en de meest heilige dingen in ons leven.

Deze vrije markt eist ook van ons allen dat wij vrije individuen worden. Dat betekent dat we ons bevrijden van alle banden die we hebben met andere mensen. We moeten vrij worden van lastige gewoontes als zorgzaamheid, solidariteit, barmhartigheid of gerechtigheid. We moeten leren om vrij en individueel zoveel mogelijk te consumeren. Zo worden we gelukkig. Dat is wat de ideologie van het neoliberalisme ons voorliegt.

Dat is niet de enige leugen die de neoliberale ideologie ons wil opdringen. Wij worden langs alle kanten gebombardeerd met beelden van mensen die hypergelukkig zijn, mensen die geslaagd zijn in het leven, die succesvol zijn. We krijgen te horen dat die mensen de norm zijn en dat iedereen die niet in dat succesvolle en gelukkige plaatje past, een loser is. We krijgen te horen dat die losers hun lot zelf hebben gezocht, dat ze niet voldoende hun best hebben gedaan om zelf ook succes te hebben. Als we zelf geen loser willen worden, dan moeten we leren om de juiste dingen te consumeren, want de neoliberale markt verkoopt een oplossing voor ieder probleem.

Dit systeem propageert niet alleen de oeroude leugen van de Duivel, namelijk dat de ene mens meer waard zou zijn dan de ander. Ze maakt de mensen dan ook nog eens wijs dat de winners winners zijn door hun eigen verdienste en dat het de eigen schuld van de losers is dat ze losers zijn.

“Ben jij een loser? Ben jij niet succesvol?
Dan ben je minderwaardig. Dan is dat je eigen schuld.
Je had maar beter je best moeten doen.”

Als wij allemaal vrij gemaakte individuen zijn, dan is ons lot volledig afhankelijk van onze eigen keuzes. Als we dus arm geworden zijn of te moe of te bang om nog mee te draaien in de rat race van deze wereld, dan is dat ook het gevolg van onze eigen keuzes. Als we de juiste keuzes maken, de juiste producten consumeren en de juiste handelingen verrichten, stijgt onze waarde in de maatschappij en worden we beloond met een dosis geluk. Als we de verkeerde keuzes maken, dan daalt onze waarde in de maatschappij en worden we ongelukkig. Dat is dan onze eigen schuld. Maar geen nood, we kunnen nog altijd producten consumeren en hopen dat we zo weer een beetje gelukkiger worden.

“Heb jij een laag inkomen? Ben je uit de boot gevallen?
Woon je in een krotwoning?
Dan ben je minderwaardig. Dan is dat je eigen schuld.
Je had maar beter je best moeten doen
en de juiste keuzes maken in je leven.”

Als we te ongelukkig worden, dan kunnen we daar pillen voor kopen. Als we te opgefokt raken, dan kunnen we daar ook pillen voor kopen. Als we het allemaal niet meer zo goed weten, dan is er een hele markt van lifestyle coaches die hun luisterend oor verhuren en daar af en toe ook wat goedbedoelde raad bij verkopen.

“Voel je je niet goed in je vel? Ben je helemaal uitgebrand?
Ben je depressief? Kun je niet meer mee?
Dan ben je minderwaardig. Dan is dat je eigen schuld.
Je moet maar wat meer pillen consumeren
en misschien een lifestyle coach inhuren.”

Als we niet tevreden zijn met ons uiterlijk, dan kunnen we op de markt alles kopen van lipstick en mascara via het hele scala light-producten tot vetverbrandingstoestellen en plastische chirurgie.

“Ben je te dik volgens onze schoonheidsnormen?
Dan ben je minderwaardig. Dan is dat je eigen schuld.
Je moet maar meer light-producten consumeren
en je in een paar fitnessclubs inschrijven.”

Zelfs wanneer we op zoek zijn naar meer spiritualiteit, heeft de markt voor ons allerlei koopklare oplossingen. We kunnen onszelf een eigen religie samenstellen, met de lekkerste stukjes uit alle grote wereldreligies. Een beetje boeddhistische mindfulness combineren met tantrische yoga tegen een achtergrond van gregoriaanse gezangen? De vibraties opsnuiven van edelstenen of de geheimen van de Tarot bestuderen? Eerst een danscursus volgens de Soefi traditie en daarna een meditatiecursus volgens de Joodse Kabala? De vrije individu mag zelf kiezen welke stukjes spiritualiteit ze wil consumeren en de vrije markt levert alle nodige DVD’s, boeken, toverdrankjes en wat je ook maar wil. Tegen de juiste prijs natuurlijk.

“Zit je met een gevoel van spirituele leegte
die je maar niet opgevuld krijgt?
Dan ben je minderwaardig. Dan is dat je eigen schuld.
Je moet maar meer spirituele DVD’s kopen
of nog een paar extra spirituele cursussen volgen.”

De ideologie van de vrije markt noemt zichzelf een meritocratie. Ze beweren dat iedereen krijgt wat ze verdient. Ze zegt dat iedereen, door de keuzes die ze maakt en de producten die ze al dan niet consumeert, zelf verantwoordelijk is voor de situatie waar ze in verzeild is geraakt. Maar ook dat is niets anders dan de zoveelste versie van de duivelse leugen.

Eerst en vooral is onze natuur niet die van een consument. Wij zijn zo veel meer dan de producten die we consumeren. Onze natuur is ook niet die van een werker of een kapitalist. Wij zijn zo veel meer dan de economische positie die we innemen in dit hele systeem. Wij zijn mensen, wezens die op een wonderlijke manier gevormd zijn tot vertegenwoordigers van God in deze wereld.

Het is ook een leugen dat ons lot onze eigen schuld is. Deze maatschappij duwt voortdurend mensen in de armoede. Miljoenen mensen leven in de meest vreselijke omstandigheden. Alleen al in Europa zijn er twintig miljoen mensen die in armoede leven. Duizenden mensen zijn dakloos. Daar komt ook nog eens bij dat het neoliberale kapitalisme, om de meest verleidelijke prijzen te kunnen blijven aanbieden, miljoenen mensen uitbuit in de Derde Wereld. De waarheid is dat dit systeem voortdurend armoede en uitbuiting op grote schaal organiseert en dat het die armoede en die uitbuiting nodig heeft om te blijven functioneren.

Dit systeem veroorzaakt niet alleen massale armoede, het maakt mensen ook kapot door een ondraaglijke stress. Burn-out en depressie zijn ware epidemies geworden. Meer en meer mensen worden gekraakt door de zware rat race van dit systeem. Tien procent van alle Belgen slikken antidepressiva. Het is een leugen dat mensen die zich niet goed voelen, dat aan hun eigen keuzes in het leven te danken zouden hebben. De waarheid is dat dit systeem aan de lopende band mensen psychisch verwondt en breekt.

Maar de belangrijkste leugen in heel deze neoliberale mythologie, is het idee dat mensen minderwaardig zouden zijn. Het idee dat er losers en winners zijn, dat de ene mens meer waard zou zijn dan de andere. De leugen waar alle andere leugens van het neoliberalisme op rusten, is de eeuwenoude leugen van de Duivel.

De enige reden waarom wij al deze leugens blijven geloven, is omdat we vergeten wat de enige echte waarheid is. Wij vergeten dat wij mensen zijn, dat de God van de Eenheid en de Harmonie ons heeft gevormd uit klei en in ons Zijn Levenbrengende Geest heeft ingeademd. Wij vergeten dat wij de perfecte wezens zijn om God te vertegenwoordigen op deze wereld. Wij vergeten dat het juist daarom onze fitra, onze menselijke natuur is om goed te zijn voor anderen, om solidair te zijn en op te komen voor rechtvaardigheid.

Waarlijk, wij hebben
de mens in de beste vorm geschapen.

(Koran 95:4)

Wij vergeten dit alles omdat we voortdurend gebombardeerd worden met de leugens van de Duivel.

De weg terug

Daar staan we dan. Voortdurend bestookt met de verschillende versies van de duivelse leugen. Eerst die van de heersende klasse, die ons wijsmaken dat zij meer waard zijn dan wij. Daarbovenop de leugens van de theologen van de macht, die ons willen doen geloven dat goedgelovige mensen meer waard zijn dan kritische dwarsliggers. Dan ook nog de leugens van de zuiverheidsaanbidders, die ons bezweren dat alleen de meest zuivere volgelingen van hun profeet enige waarde hebben. En tenslotte de leugens van het neoliberale kapitalisme dat ons, tegen de juiste prijs natuurlijk, de onzin wil verkopen dat iedereen er zelf voor kiest om een winner of een loser te zijn.

“Behoor jij niet tot de elite zoals wij?
Dan ben je minderwaardig, want wij hebben de macht.”

“Ben jij een vrouw? Ben je queer?
Dan ben je minderwaardig. Alleen echte mannen tellen mee.”

“Weiger jij om je aan onze religie aan te passen?
Weiger jij te geloven dat de heersers van deze wereld
door God zelf zijn aangesteld?
Weiger jij om die heersers te gehoorzamen?
Dan ben je een ketter en dan ben je minderwaardig.
Zeg dat God het gezegd heeft.”

“Ben jij niet de perfecte volgeling van onze profeet?
Wijk je ergens een beetje af van het zuivere pad?
Denk je op een andere manier over zijn leer dan wij?
Dan ben je een afvallige en dan ben je minderwaardig.
Alleen zuivere gelovigen zijn waardig in Gods ogen.”

“Ben je niet volmaakt?
Werk je niet genoeg? Consumeer je niet genoeg?
Kun je niet mee in dit systeem?
Dan ben je een loser en minderwaardig.
Dat is je eigen schuld.
Werk harder en consumeer meer.
Dan komt het misschien in orde.”

Het is bijna onmogelijk om tussen heel die kakofonie van liegende stemmen, die kalme maar zekere stem van de waarheid te onderscheiden. Toch is dat precies wat we moeten doen. We hebben geen keuze. We moeten opnieuw leren luisteren naar de profetische boodschap.

Geloof de leugen van de Duivel niet.
Hij wil ons wil wijsmaken
dat sommige mensen meer waard zijn dan anderen.

Besef dat wij allemaal door God geschapen zijn en gewenst.
Besef dat God ons in deze wereld heeft gevormd
uit nietige klei waarin Hij zijn Geest geademd heeft.
Besef dat God ons allemaal heeft gewenst in deze wereld
en dat niemand hier overbodig is.
Besef dat God ons allemaal heeft bedoeld
om als vertegenwoordigers te leven
van Zijn Barmhartigheid en Zijn Scheppingskracht.

Besef dat God niets liever wil
dan solidariteit, vrede en gerechtigheid
voor alle schepselen in deze wereld.
Besef dat God droomt van een wereld
waar iedereen goed is voor mekaar.

Wij moeten opnieuw leren beseffen dat God elk van ons in deze wereld heeft gewild. Ieder van ons is een unieke mens. Ieder van ons kan een unieke bijdrage leveren aan hoe deze wereld zal worden. Ieder van ons heeft talenten en vaardigheden die op een unieke manier in haar ontwikkeld zijn en ieder van ons heeft zwakheden en fouten die door de talenten en de vaardigheden van haar kameraden kunnen worden opgevangen. Wij zijn allemaal geschapen om op onze eigen unieke manier God te vertegenwoordigen in deze wereld.

Deze kalme maar zekere stem van de waarheid, de stem die ons voortdurend wil herinneren aan de profetische boodschap en aan onze echte menselijke natuur, is er voortdurend, maar ze wordt voortdurend overschreeuwd door alle leugenachtige stemmen van deze wereld. Om de stem van de waarheid te leren horen, is het dus best om de stilte op te zoeken.

We zoeken dus best een plaats die ver weg is van al het fysieke en psychologische lawaai van deze wereld. We kunnen bijvoorbeeld in een bos gaan wandelen, of tussen de velden, ver weg van de stad. Maar we kunnen ook in de stad zelf een vredige plek opzoeken, bijvoorbeeld een moskee of een kerk.

Als we een plek gevonden hebben waar we ons op ons gemak voelen en waar het stil genoeg is, dan moeten we ook een goed moment zoeken. We moeten een tijdstip vinden waarop we niet gestoord kunnen worden. We moeten ook voldoende tijd hebben, we zullen de stem van de waarheid nooit kunnen horen als we te gehaast zijn.

Als de plaats en de tijd goed zijn, dan kunnen we proberen om het stil te maken in onszelf. Dat kan best moeilijk zijn, zeker in het begin. Vanaf het moment dat we stil zitten, beginnen de gedachten door ons hoofd te razen. De meest gekke dingen komen ineens in onze geest op. We denken aan een reis lang geleden, aan het eten dat we nog moeten klaarmaken of aan iets wat een buurvrouw een paar dagen geleden zei. Dat is niet erg. Onze hersenen zijn het in deze wereld niet meer echt gewend om stil te zijn, dus moeten we ze daar een beetje in trainen.

Het helpt bijvoorbeeld om op je adem te letten. Wanneer je inademt, let je er op hoe het voelt dat je buik en borst ruimer worden. Je let op het gevoel van de lucht die door je neus of mond naar binnen komt en daardoor adem wordt. Wanneer je uitademt, merk je hoe je borst en je buik weer wat inkrimpen. Je voelt dat de adem je lichaam via je neus of je mond verlaat om zich weer met de rest van de lucht te vermengen. Als je langzaam ademt, dan merk je dat je langzaam ademt. Als je diep ademt, dan merk je dat je diep ademt. Als je snel ademt, dan merk je dat je snel ademt.

Wanneer je je aandacht op je adem richt, dan vuren je hersenen minder snel nieuwe ideeën op je af. Het is een beetje als een hond die een bot krijgt om aan te knagen en daardoor minder enthousiast overal rond springt. Dat wil niet zeggen dat je tijdens zo’n ademhalingsoefening nooit afgeleid wordt door allerlei gedachten, maar het helpt in elk geval wel.

Wanneer je er na een tijdje in slaagt om het een paar minuten echt stil te maken in jezelf, dan kun je je oefenen in het luisteren naar de stille maar zekere stem van de waarheid. Dat zal in het begin helemaal niet gemakkelijk zijn. Het zal zelfs onwennig zijn om helemaal stil te zitten. Maar eens je een klein beetje van die zoete stem hebt gehoord, weet je dat het de waarheid is. Als je jezelf traint en het regelmatig stil maakt in jezelf, dan zul je die stem beter en beter leren kennen.

Wanneer je dan opnieuw de boodschap van de profeten hoort, dan zul je die boodschap meteen herkennen. Gelijk welke taal ze spraken, alle profeten brachten geen andere boodschap dan hetgeen de stem van de waarheid in ons binnenste voortdurend herhaald:

Waarlijk, wij hebben
de mens in de beste vorm geschapen.

(Koran 95:4)

“Jij bent gewenst en geschapen
door de God van de Eenheid en de Harmonie,
die jou uit klei heeft gevormd
en jou Zijn Levenbrengende Geest heeft ingeademd.

Jij en ik en alle mensen zijn gewenst en geschapen
om vertegenwoordiger van de Barmhartige God te zijn
in deze wereld.

Daarom is het onze natuur
om goed voor mekaar te zijn
en ons te verzetten tegen onrecht.”

Wanneer we deze waarheid terugvinden, wanneer we eindelijk de stem van die waarheid kunnen horen, dan kunnen al die leugenstemmen ons niets meer wijsmaken. Wij zijn waardevol, allemaal. Niemand is meer waard dan een ander. Iedereen is gewenst zoals ze is. En al wie het tegendeel beweert, die gelooft liever de leugens van de Duivel dan de Oneindige Wijsheid van de God die ons gevormd heeft.

Jij bent waardevol

Dit gaat eigenlijk over jou. Ja over jou persoonlijk. OK, het gaat ook over heel veel andere mensen. Dat klopt. Maar het gaat vooral over jou.

Jij bent de persoon die door God gewenst is en geschapen, gevormd uit klei en gezegend met Gods Levenbrengende Geest. Jij bent de mens voor wie de engelen zich buigen. Jij bent de mens aan wie God alle namen van alles in de wereld wil leren. Jij bent dat wonderlijke wezen met spiegelneuronen die je buitengewoon empathisch en altruïstische maken en met die extreem grote prefrontale hersenkwam die jou superintelligent maakt.

Maar jij bent ook de mens voor wie de engelen vreesden. Jij bent het wezen over wie de engelen dachten dat het in staat zou zijn tot bloedbaden, oorlogen en milieurampen. Jij bent ook de mens over wie Iblis gezworen heeft dat hij haar nooit met rust zou laten, dat hij steeds opnieuw en van alle kanten dezelfde leugen zou herhalen.

Daarom wil ik jou persoonlijk aanspreken. Jij en ik. Van mens tot mens. Ik wil je op het hart drukken om nooit meer te vergeten wie je eigenlijk bent. Laat niets of niemand je ooit nog wijsmaken dat je waardeloos zou zijn. Laat niets of niemand je wijsmaken dat de ene mens meer waard zou zijn dan de andere.

Besef dat jij volmaakt bent zoals je bent. Het maakt echt niet uit tot welke klasse behoort of wat je gender of je huidskleur is. Het maakt niet uit hoeveel je bezit of hoe succesvol je bent in wat je doet. Het maakt niet uit of je hetero bent of queer. Het maakt helemaal niet uit wat mensen over je zeggen of denken. Jij bent volmaakt zoals je bent.

Wil dat zeggen dat je niet mag veranderen? Natuurlijk niet. In tegendeel. Wij zijn allemaal voortdurend aan het veranderen. Verandering is het meest natuurlijke wat er is. Maar wat je ook aan jezelf wil veranderen, blijf je er steeds van bewust wat je ware natuur is.

Jij bent gewenst en geschapen door de God van de Eenheid en de Harmonie. Je bent in de best mogelijke vorm gevormd om de belangrijkste rol te spelen die er bestaat: jij bent de perfecte mens om God te vertegenwoordigen in deze wereld.

Laat niemand je ooit nog wijsmaken dat het niet zo is.

En moest het toch ooit nog gebeuren, dat je door het gewoel van deze wereld, door de kakofonie van leugenstemmen overal om je heen, dreigt te vergeten wat de belangrijkste waarheid is, dan kun je nog steeds bidden.

God,
Jij die Jezelf openbaart als de Barmhartige, de Erbarmer,
help mij om Barmhartigheid te vinden.
Ontferm Je over mij.

Ik weet dat ik Jouw schepsel ben,
dat Jij mij hebt gewenst en geschapen.

Ik weet dat Jij uit nietige klei mijn wezen hebt gevormd
tot een teken van Jouw Barmhartigheid in deze wereld.

Ik weet dat Jij in mij
Jouw Levenbrengende Geest hebt ingeademd
zodat ik zelf leven kan geven in de wereld om me heen.

Ik weet dat Jij mij hebt bedoeld zoals ik ben,
want zo ben ik het meest geschikt
om aan Jouw droom bij te dragen
en te werken voor Jouw nieuwe wereld.

Geef mij de kracht
om me aan deze waarheid vast te blijven houden.

Herinner me er aan, keer op keer opnieuw,
dat ik precies de mens ben die Jij van mij had gewenst.

Help mij om,
wat er ook gebeurt
en welke leugens ook verteld worden,
steeds te blijven inzien dat dit is wie ik ben.

Leer mij
op niets dan die waarheid
te vertrouwen.

Het verhaal van Karbala

Het verhaal van Imam Hoessein en de martelaars van Karbala (moge God hen allen vrede schenken) mag nooit vergeten worden.

Hij was de kleinzoon van de profeet Mohammed (moge God hem vrede en zegeningen schenken). De zoon van Fatima en Ali (moge God hen beiden vrede schenken). De broer van Hassan en Zaynab (moge God hen beiden vrede schenken). Hij werd geboren in de meest edele familie van zijn tijd.

De nieuwe heersers in Damascus

Een halve eeuw na de dood van zijn grootvader, de profeet die het Arabische volk had geleid in de Islamitische revolutie tegen de heersende klasse in Mekka, werd die revolutie verraden. De nazaten van de vroegere heersers waren erin geslaagd om hun macht opnieuw te vestigen en om de Islamitische samenleving om te vormen tot een monarchie. Alle bevrijdende idealen van de Islamitische revolutie werden nu bedreigd door de nieuwe heerser: de tirannieke khalief Yazid, zoon van de vorige tirannieke khalief Moe’awija en kleinzoon van Abu Soefjan die voor de revolutie heerste over Mekka. De vader van die nieuwe khalief was erin geslaagd om vanuit zijn dure en luxueuze paleis in de nieuwe hoofdstad Damascus alle macht in de islamitische wereld naar zich toe te trekken.

Hoewel hij voordien door Ali, de vader van Hoessein, militair was verslagen bij zijn eerste poging tot staatsgreep, had hij na de dood van Ali de meerderheid van de nieuwe machtige moslims achter zich gekregen en was hij khalief geworden. Hij had van die macht gebruik gemaakt om alles wat ook nog maar een beetje herinnerde aan de revolutionair Ali en zijn politiek van gelijkheid, vrijheid en solidariteit, te vernietigen. Hij had zelfs in alle moskeeën van het land verplicht gemaakt om tijdens iedere vrijdagpreek Ali en zijn familie te vervloeken.

Toen die dictator Moe’awija zijn eigen einde voelde naderen, had hij zelf zijn eigen zoon als nieuwe khalief benoemd en op die manier de macht van zijn familie veilig gesteld en tegelijk de islamitische samenleving veranderd in een monarchie waar de heerser door erfrecht en niet door verkiezingen werd aangeduid.

In verschillende steden, daar waar het vertrouwen in de oorspronkelijke bevrijdende Islam nog steeds heel sterk was onder het volk, waren er plannen voor een opstand tegen de tiran uit Damascus en zijn nieuwe heersende klasse van steenrijke handelaars, grondbezitters, militairen en politici. De oudere generatie moslims hadden zelf nog de tijd van de Profeet meegemaakt en herinnerden zich nog heel goed waar de revolutie om draaide: gerechtigheid, bevrijding, solidariteit.

Zij herinnerden zich nog als de dag van gisteren hoe de neef en schoonzoon van de Profeet, Ali, deze idealen in de praktijk bracht in de tijd dat hij khalief was. En ze zagen hoe de nieuwe elite in Damascus die revolutionaire waarden vertrappelde. Ook jonge vrijheidslievende Moslims zagen hoe hun vrijheid door Yazid en zijn handlangers meer en meer werd bedreigd.In Mekka en Medina begonnen groepen moslims zich te organiseren om in opstand te komen. Ook in de hoofdstad

Damascus zelf waren er regelmatig rellen. Daar waren veel moslims nog niet vergeten hoe de rebelse moslimleider Abu Dhar al Ghifari (moge God tevreden met hem zijn) hen een aantal jaar daarvoor had geleid in verschillende opstanden tegen Moe’awija, die toen nog gewoon gouverneur was van Syrië, en zijn neef Marwan de Bedrieger. In Koefa, de garnizoensstad in Irak waar Ali jarenlang had verbleven, stonden de opstandelingen het sterkst. Zij lieten weten dat ze bereid waren om zich militair tegen de nieuwe heersers te verzetten.

De militairen van de khalief traden echter bloedig op tegen de meeste van die opstanden. Honderden moslims werden vermoord door een onderdrukker die van zichzelf beweerde dat zijn heerschappij islamitisch was.

De opstandelingen in Koefa

Hoezeer de tirannen ook hun best deden en hoeveel lichamen van opstandelingen ze ook vermoordden, de geest van de opstand, het diepe verlangen naar gerechtigheid bleef almaar verder leven. In Koefa, de stad van de rechtvaardige khalief Ali, werd de militaire opstand verder voorbereid. Zij nodigden Hoessein uit om de leider van deze opstand te worden.

Hoessein wilde weten wat er precies in Koefa gebeurde en zond zijn neef en kameraad Moeslim ibn Aqil als boodschapper naar die stad. Hij moest daar uitzoeken hoe de situatie precies in mekaar zat en hoe realistisch de plannen van de bewoners waren. Toen zijn neef in Koefa aankwam, werd hij er warm ontvangen door de mensen. Hij voelde hun passie, hun diepe verlangen naar vrijheid en gerechtigheid, naar een nieuwe revolutie. Hij ontmoette hun leiders, vurige en bekwame mensen die een sterke beweging hadden georganiseerd. Toen schreef hij een brief naar Hoessein waarin hij vertelde dat alle voorwaarden in Koefa perfect waren. Hij nodigde zijn neef uit om ook te komen en om de Moslims van Koefa te leiden in hun gewapende opstand tegen de nieuwe monarchie.

Toen Hoessein deze brief van zijn neef ontving, maakte hij meteen alles klaar om samen met zijn familie en een handvol kameraden af te reizen. Samen verlieten ze Medina, de stad van de profeet waar de islamitische revolutie destijds begonnen was, en gingen ze op weg naar Koefa. Eerst maakten ze echter een omweg via Mekka. Daar wilden ze een pelgrimstocht naar de Kaäba houden, het kubusvormige gebouw dat volgens de legende door Abraham (moge God hem vrede schenken) was gebouwd en dat later door de moslims, onder leiding van de Profeet Mohammed, was vrijgemaakt van de afgoderij van de Mekkaanse heersers. Bij die Kaäba sprak Hoessein ook de mensen toe. Hij herhaalde nogmaals dat iemand als hij zich nooit zou onderwerpen aan iemand als Yazid en dat hij liever zou sterven voor God en voor de vrijheid dan te leven voor de macht van een dictator. Iedereen die hem hoorde, wist dat de kleinzoon van de profeet heel ernstig was. Iedereen begreep dat hij er rekening mee hield dat Yazid hem zou willen vermoorden.

Wat Hoessein nog niet wist, was dat de nieuwe gouverneur in Koefa, een wrede handlanger van Yazid, ontdekt had dat de moslims een opstand aan het voorbereiden waren. Zijn spionnen hadden hem de namen verteld van de leiders van de beweging. Honderden moslims werden gearresteerd, velen van hem werden vermoord door de strijdkrachten van de staat. Tegen de tijd dat de kleinzoon van de Profeet met zijn kameraden in de stad aankwam, was de beweging van opstandige moslims in bloed gesmoord. Alle moslims die niet in de klauwen van Yazid en zijn gouverneur waren terechtgekomen, waren doodsbang geworden voor de beulen van de khalief. Ze durfden zelfs niet meer uit hun huizen komen om de leider van hun opstand, de man die ze zelf hadden uitgenodigd, te verwelkomen. Hoessein kwam aan in een stad met lege straten, met huizen waarvan deuren en ramen gesloten bleven.

Diep teleurgesteld verlieten Hoessein en zijn kameraden de stad van Ali. Aangezien ze in Koefa niet konden blijven, trokken ze dan maar de woestijn in. Niemand van hen had er een idee van hoe het verder moest. De beweging van de moslims leek volledig verpletterd door de beulen van het geld en de macht. De revolutionaire droom van eenheid, solidariteit, rechtvaardigheid en bevrijding, de kern van de beweging van de moslims, leek helemaal uitgestorven en vervangen door de nieuwe elitaire droom van rijkdom, persoonlijke status en macht. Een handvol trouwe moslimkameraden, dat leek al wat er nog overbleef van die eens zo sterke beweging die door Gods Boodschapper was gesticht. Een handvol moslims die nu wanhopig door de woestijn trokken, zonder een duidelijk doel voor ogen.

In de woestijn bij Karbala

Het leek erop dat de hele beweging nu snel vergeten zou zijn. Het zag er naar uit dat zij zelf, de familie van de Profeet en hun dichtste kameraden, zouden verdwijnen in de uitgestrekte woestijn. Het leek alsof Gods Droom van een wereld gebouwd op solidariteit, gerechtigheid en bevrijding zou verdwijnen zonder een spoor na te laten. Maar God had een ander plan met Hoessein en zijn kameraden. Zij zouden allemaal, elk op hun manier, martelaars worden, eeuwig levende getuigen van Gods Heilige Droom van gerechtigheid en vrede, van Haar Heilige pad van verzet en opstand tegen onderdrukking en tirannie. Terwijl ze door de woestijn trokken, werden Hoessein en zijn kameraden vlakbij de stad Karbala onderschept door de militairen van Yazid. De paar dozijnen moslims waren al snel omsingeld door de duizenden militairen die eisten dat ze zich overgaven aan de macht van de khalief. Maar de kleinzoon van Gods Boodschapper en zijn kameraden weigerden om te buigen voor die nieuwe monarchie. Zij waren moslims, ze bogen voor niemand anders dan God. Niemand van hen gaf toe aan de eisen van het leger.

De generaals van Yazid aarzelden. Ze hadden de opdracht gekregen om Hoessein en zijn kameraden met geweld tot gehoorzaamheid te dwingen, maar de moslims weigerden koppig om zich aan de nieuwe heersers te onderwerpen. De generaals waren bang om geweld te gebruiken, want ze begrepen dat een aanslag op het leven van de kleinzoon van Gods Boodschapper hen nog minder populair zouden maken dan ze al waren. De situatie kwam vast te zitten in een vreemde patstelling. Een handvol moslims stonden tegenover een volledig uitgerust leger van de khalief.

Doordat Hoessein en zijn kameraden door het leger van de khalief omsingeld waren, waren ze ook afgesneden van iedere bron van voedsel of drinkwater. Hun voorraad raakte snel op. Het leek er steeds meer op dat er maar twee opties meer waren: ofwel gaven ze zich over aan het leger van de khalief en aan het systeem van uitbuiting en onderdrukking dat die verdedigden ofwel zouden ze een langzame dood sterven door honger en dorst. Het leek alsof er maar twee mogelijkheden waren: leven onder de dictatuur van de nieuwe heersers of sterven in een vergeten uithoek van de woestijn, ver weg van de spotlights van de geschiedenis.

Maar Hoessein en zijn kameraden hadden door dat dit een valse keuze was. Zij waren allemaal opgevoed in de school van de Profeet Mohammed, van zijn dochter Fatima en haar man Ali. Zij wisten wat de beste van alle mogelijke opties was. Zij begrepen dat er nog een andere weg bestond. Koppig bleven ze weigeren om zich aan Yazid te onderwerpen en ondertussen groeiden de tegenstellingen tussen de officieren van de khalief. Sommigen van hen verloren hun ongeduld en wilden zo snel mogelijk overgaan tot een aanval om zo een einde te maken aan die vervelende patstelling. Anderen wilden de moslims nog wat tijd geven of met hen onderhandelen. Hoe langer het beleg bleef duren, hoe dieper die tegenstellingen werden.

Toen de meest ongeduldige officieren het niet langer uithielden en tot de aanval overgingen, kwam generaal Hor ibn Yazid Al-Tamimi in opstand tegen hun beslissing. Hij had verschillende keren geprobeerd om met Hoessein te onderhandelen en was meer en meer onder de indruk geraakt van de vastberadenheid waarmee die leider van de moslims keer op keer kalm zijn standpunt uiteen zette. Toen de andere generaals besloten om dat handvol moslims met hun militaire overmacht te verpletteren, kon Hor het niet langer met hen uithouden. Hij verliet het leger van Yazid en ging naar het kamp van de moslims om samen met hen de familie van de Profeet tegen de militairen te verdedigen. Dertig soldaten gingen met hem mee. Dertig moedige strijders wiens geweten sterker was dan de bevelen van een corrupte khalief. Met deze dertig soldaten erbij, hadden de moslims een legertje van honderd mensen. Iedereen wist dat ze militair gezien geen kans maakten tegen de 5000 militairen van Yazid. Maar Hoessein en zijn kameraden wisten dat hun overwinning veel sterker zou zijn dan om het even welke militaire overwinning ooit zou kunnen zijn.

Het begin van het bloedbad

Toen de militairen van de khalief tegen de avond van de negende dag de aanval wilden beginnen, stuurde Hoessein zijn broer Al-Abbas ibn Ali naar het vijandige kamp met de vraag om de aanval uit te stellen tot de ochtend zodat de moslims nog in alle rust het avondgebed konden bidden. Na het gebed sprak hij zijn kameraden toe en zei dat iedereen die dat wenste, vrij was om in de duisternis te vertrekken en zo te ontkomen aan een zekere dood. Niemand van zijn kameraden wilde hem echter in de steek laten. Toen bad hij samen met alle moslims die bij hem waren:

“O God!

Ik dank U dat U ons geëerd hebt
door ons een Profeet te zenden,
dat U ons de Koran hebt geleerd
en ons de juiste levenswijze hebt aangeleerd.

Ik dank U dat U ons ogen, oren,
en een hart hebt gegeven
en dat U ons hebt beschermd
tegen de vervuiling van de afgoderij.

Ik dank U dat U ons op die manier
de mogelijkheid hebt gegeven
om U dankbaar te zijn.”

 

De volgende dag besloot Hoessein om als onderhandelaar naar het vijandige leger te gaan en hen te smeken om toch maar water te mogen halen. Als teken van zijn vredevolle bedoelingen en in de hoop dat de militairen toch mededogen zouden tonen voor de zwaksten in zijn familie, nam hij zijn jongste zoon, Ali al Asghar ibn Hoessein, de kleine Ali, met zich mee. Als de khalief, zijn officieren en zijn soldaten beweerden dat ze moslims waren, dienaars van de Barmhartige en Erbarmende God, dan zouden ze toch medelijden moeten tonen met een onschuldig kind. Maar de militairen kenden geen mededogen. Ze hadden het bevel gekregen om de toegang tot het water van de Eufraat streng te bewaken. En bevel is bevel.

Om Hoessein en zijn jonge zoontje weg te jagen, schoten ze pijlen op hen af. Een van de pijlen trof de kleine Ali in zijn nek, waardoor het kindje dodelijk gewond werd. De kleine Ali was nog geen jaar oud toen hij in Karbala door het leger van de nieuwe machthebbers werd vermoord. Hij werd de jongste martelaar van deze verschrikkelijke veldslag.

Toen de leider van de moslims in tranen met zijn vermoorde zoontje terugkwam bij zijn kameraden, begreep iedereen dat met deze wrede militairen niet te onderhandelen viel. Er zat niets anders op dan zich gewapend te verdedigen tegen deze bruten. Iedereen besefte dat dit militair gezien een onmogelijke zaak was. Iedereen wist heel goed dat ze door het leger van de vijand vermoord zouden worden, dat ze hun levende getuigenis van Gods visioen van gerechtigheid, door hun dood zouden moeten bevestigen. In plaats van te buigen voor een systeem van heerschappij en onderdrukking of van de langzame dood door honger en dorst, besloten ze samen om eeuwig levend de geschiedenis in te gaan.

De meest strijdvaardige kameraden van Imam Hoessein maakten zich klaar om gewapend ten strijde te trekken. Omdat er in het kamp ook jonge kinderen en vrouwen aanwezig waren die geen enkele militaire ervaring hadden, besloten de moslims om niet te wachten tot de vijand hen daar zou overvallen. De ene moslim na de andere trok er op uit, klaar om de linies van de onderdrukker gewapend te bestormen. Allemaal wisten ze zeker dat ze vermoord zouden worden door die militaire overmacht. Maar ze vertrouwden ook allen op de belofte van God.

“En zeg niet over diegenen die gedood werden
op de weg van God dat ze dood zijn.
Nee. Ze leven, maar jullie merken dat niet.”

(Koran, Soerah Al Baqarah 2:154)

 

Zij weigerden om zich te onderwerpen aan de onderdrukkers en ze weigerden een zinloze dood te sterven als slachtoffers van die onderdrukkers. Zij werden niet gedood als passieve slachtoffers van de militaire overmacht van hun vijanden. Door zelf te kiezen om hun tegenstanders op het slagveld tegemoet te gaan, door de militairen van Yazid recht in de ogen te kijken en niet weg te vluchten van hun lot, door hun keuze om de ultieme prijs te betalen voor hun vertrouwen in de Ene, God van de Gerechtigheid, de Bevrijding en de Solidariteit, dwongen ze hun moordenaars om zichzelf te ontmaskeren en om hun ware gelaat te tonen aan de geschiedenis: het gelaat van een satanische kracht die er op uit was om de beweging voor Solidariteit, Rechtvaardigheid en Vrede te verpletteren.

Doordat ze ervoor kozen om te leven voor de Ene, God van de Gerechtigheid, zelfs als dat betekende dat ze afgeslacht zouden worden door de dienaars van de goden van macht, oorlog, hebzucht en ego, werden ze levende getuigen van hun vertrouwen in hun God. Zelfs al zou het leger van Yazid hun lichamen afslachten, hun getuigenis werd die dag onsterfelijk gemaakt.

De weg naar het martelaarschap

De eerste moslim die gewapend ten strijde trok tegen de militaire macht, was Ali Al-Akbar ibn Hoessein, een andere zoon van Hoessein. Eerst wou zijn vader hem niet laten gaan. De jonge man was nog maar achttien jaar oud. Toch wist hij zijn vader te overtuigen dat het beter was om als martelaar, als getuige van Gods Gerechtigheid, de vijand recht in de ogen te kijken dan dat hij in het kamp zou wachten tot de vijand hem zelf kwam afmaken. Toen hij zijn vaders toestemming had gekregen, ging hij afscheid gaan nemen van de rest van zijn familie. Daarna was hij klaar om zijn eigen lot in handen te nemen. Fier rechtop reed hij op zijn paard de vijand tegemoet.

Op het slagveld bewees Ali Al-Akbar dat hij zelf ook een goede strijder was. Hij sloeg moedig van zich af en versloeg zeker enkele tientallen militairen uit het leger van de khalief. Niemand durfde hem te benaderen, iedereen was bang voor hem. De achttienjarige jongen was de schrik van al die doorwinterde militairen. Oemar ibn Sa’ad, één van de officieren in het leger van Yazid, spoorde zijn troepen toen aan om deze jongeman te vermoorden: “Als Ali dood is, zal Hoessein zelf zeker niet meer verder willen leven. Ali is voor hem zijn hele leven. Dood Ali en de veldslag is gewonnen.” Toen gooide één van de militairen van op een afstand een speer die de jongen dodelijk trof in de borst. Net als zijn jonge broertje, werd ook de grote Ali door een lafaard uit het leger vanop een afstand vermoord.

Terwijl de veldslag aan de gang was, kreeg Al-Abbas ibn Ali, de broer van Hoessein, de opdracht om in het geheim toch water te halen in de Eufraat om zo op zijn minst de kinderen in het kamp te drinken te kunnen geven. Abbas was een moedige en intelligente man en hij zou gemakkelijk in staat geweest zijn om de blokkade van de rivier militair te beëindigen, maar Hoessein gaf hem de opdracht om zo weinig mogelijk geweld te gebruiken. Hij wilde het geweld niet laten escaleren. Daarom had Abbas alleen een speer en een lege waterzak mee toen hij naar de Eufraat vertrok. Toch slaagde hij erin om tot bij de rivier te komen en de zak met water te vullen. Hoewel hij bijna omkwam van de dorst, wilde hij zelf niet drinken voor hij het water bij de mensen in het kamp had gekregen. Op de terugweg werd hij echter in de rug aangevallen. De militairen hakten zijn arm af, maar Abbas ging onverstoord verder. Hij moest en zou de kinderen in het kamp te drinken geven. Toen hakten ze zijn andere arm af. Hij raapte de waterzak met zijn mond terug op en trok verder naar het kamp.

Toen schoten de militairen pijlen op hem af. Eerst werd de waterzak geraakt waarbij het kostbare water op de grond stroomde. Niet veel later raakte een pijl Abbas zelf in het oog en viel hij dodelijk gewond neer.

De martelaarsdood van Imam Hoessein

Toen al zijn kameraden één voor één door het leger van de vijand werden vermoord, besloot Hoessein om zelf een laatste aanval te wagen. Net als zijn zoon Ali Al-Akbar drong hij diep door in het vijandelijke leger en versloeg hij tientallen militairen van de onderdrukkers. Hij versloeg de elite van het leger van Yazid en veroorzaakte verwarring en chaos rondom hem. Hij stond alleen tegenover een leger van duizenden soldaten, maar heel even leek het er zelfs op dat hij dat leger zou verslaan. Niemand durfde hem te benaderen. Iedereen was bang van hem. Daarbovenop beseften alle militairen dat deze man de kleinzoon was van Gods Boodschapper, de zoon van Ali en Fatima.

Omsingeld door de beulen van de onderdrukkers riep Hoessein luid:

“Wee jullie, handlangers van de dynastie
van Aboe Soefjan ibn Harb!

Als jullie dan echt geen greintje respect hebben
voor de religie van Mohammed
en als jullie niet bevreesd zijn
voor de Dag van de Opstand,
wees dan op zijn minst nobel
in deze wereldorde,
als jullie er tenminste trots op zijn
dat jullie Arabieren zijn.”

 

Het gevecht bleef doorgaan, tot Hoessein zo zwaar gewond was dat hij even moest rusten. Het was een erezaak onder Arabieren om een gewonde vijand een korte pauze te gunnen, maar één van de militairen gooide een steen naar hem die hem hard raakte tegen het hoofd. Toen schoot een ander een pijl af, recht in de borst van de kleinzoon van de Profeet. Toen bad Hoessein tot God:

“In naam van God
en van de religie van Gods Boodschapper!
O God! U weet dat zij een unieke man vermoorden,
de zoon van de dochter van de Profeet.”

 

Toen trok hij zelf de pijl uit zijn borst, waardoor hij hevig begon te bloeden. Maar zelfs toen stopten de militairen niet met hun geweld. Iemand sloeg hem met zijn zwaard tegen het hoofd. Aangezien geen enkele militair zelf de verantwoordelijkheid durfde dragen voor de moord op Hoessein, besloten ze om hem van dichtbij te omsingelen en hem samen te doden.

Net op dat moment kwam Abdullah, de zoon van Hoesseins broer Hasan, aangesneld uit het kamp. De jongen was nog maar een kind, maar hij kon het niet aanzien dat zijn zwaargewonde oom door de beulen werd omsingeld. Hij kwam aangesneld om zijn oom te redden, maar werd zelf vermoord door de beulen van de onderdrukker. Toen een militair probeerde om Hoessein te doden, probeerde Abdullah hem met zijn jonge arm tegen te houden. Zijn arm werd afgehakt. Hoessein omarmde zijn neefje om hem te troosten, maar de arme jongen werd geraakt door een pijl en stierf in de armen van Hoessein.

Door de dood van zijn neefje was Hoessein zo verontwaardigd dat hij nieuwe moed vond. Hij slaagde erin om zijn paard opnieuw te bestijgen en om verder te vechten tegen de militairen. De beulen bleven hem aanvallen, maar hij hield stand tot het laatste ogenblik. Toen viel hij opnieuw van zijn paard en strompelde hij naar een boom die vlakbij de Eufraat groeide. Toen hij naar de rivier wou kruipen om water te nemen, kreeg hij een pijl in zijn nek.

Vlak voor hij werd vermoord, vroeg Hoessein nog om toestemming om het middaggebed te bidden. De officieren van de khalief gaven hem de toestemming en Hoessein bad zijn laatste gebed. Toen hij echter voorovergebogen zat met het hoofd tegen de grond, in de meest intieme houding van het hele gebed, werd hij verraden. Een officier uit het leger van de onderdrukker, een schurk die het niet waard is dat zijn naam hier wordt vermeld, hakte het hoofd af van de biddende Imam.

Toen nam hij het hoofd en hield dat voor iedereen zichtbaar in de lucht. Dat was het teken voor de andere militairen om het verdoofde lichaam van de Imam te plunderen en alles van waarde dat hij bij had, tot zijn kleren toe, onder mekaar te verdelen.

Het getuigenis van de overlevenden

In totaal hadden de beulen van Yazid op die dag meer dan zeventig moslims vermoord. Veel van hun slachtoffers warenfamilieleden van Hoessein. Onder hen waren er verschillende kinderen. Maar niet alle kameraden van Hoessein werden afgeslacht. Toch werden ze die dag allemaal martelaars. Het woord martelaar (shahid) betekent namelijk “getuige”. Dat vergeten we vaak. Iedere moslim die aanwezig was bij deze slachtpartij werd een getuige van het verzet van de moslims, van hun inzet voor het Goddelijk Visioen van Vrede en Gerechtigheid, Bevrijding en Solidariteit.

Zaynab bint Ali, de zus van Hoessein, overleefde het bloedbad. Samen met de andere overlevenden werd ze gevangen genomen en gedeporteerd naar de hoofdstad Damascus. Deze levende martelaars werden gedwongen om te voet te stappen van Karbala, waar hun geliefden en kameraden waren afgeslacht, naar het paleis van de heerser Yazid. Het hoofd van Hoessein werd op een stok gespietst en werd als een trofee meegedragen.

Maar door Zaynab en de anderen in leven te laten, had Yazid een grove fout gemaakt. Hij snapte niets van het mysterie van het martelaarschap. Hij had niet door dat het voor hem als dictator beter was om geen enkele getuige in leven te laten. Toen Zaynab en haar kameraden aankwamen in Damascus, begonnen ze te spreken. Ze konden niet langer zwijgen over de horror die ze in Karbala hadden meegemaakt. Overal waar ze de kans kregen, vertelden ze het verhaal van de wreedheden die werden aangericht om het verzet tegen de nieuwe heersers de kop in te drukken. Overal spraken ze over hun familieleden en kameraden die door de militairen wreed werden vermoord. De rest van hun leven bleven ze dit verhaal, de ultieme ontmaskering van het regime van Yazid en zijn handlangers, vertellen aan iedereen die het maar wilde horen.

En hun getuigenis was niet tevergeefs. Heel veel moslims waren verontwaardigd en kwaad toen ze hoorden over het bloedbad bij Karbala. Over heel het rijk van Yazid kwamen mensen in opstand. Abdullah ibn Al-Zubayir, een neef van Hoessein en een populaire leider van het moslimverzet, riep de mensen in Mekka op om zich te verzetten tegen de macht van de nieuwe heersers. Al snel kreeg hij steun van de bevolking van Koefa, die zich diep schaamden omdat ze Hoessein in de steek gelaten hadden. Overal waar ibn Al-Zubayir en zijn rebellen langskwamen, flakkerde het vuur van de opstand op. Overal waar zij vertelden over de wrede manier waarop de lichamen van de moslimhelden in Karbala werden vermoord, kwam hun opstandige geest tot leven in het steeds heviger verzet tegen de heersers. Zo slaagden ze erin om Mekka en Medina, Irak en hele delen van Syrië en Egypte te bevrijden. De macht van de monarchie wankelde.

De opstand geleid door Abdullah ibn Al-Zubayir was slechts de eerste in een hele rij. Met de moord op de lichamen van Hoessein en zijn kameraden, hadden de militairen van de nieuwe heersers de geest van die rebellen bevrijd. Nu deze opstandige geest niet langer gebonden was aan sterfelijke lichamen, kon die overal mensen inspireren om zelf in opstand te komen, om zelf te strijden voor hun eigen bevrijding. Sinds die dag hebben de heersers in de moslimwereld geen ogenblik rust meer gekend. Steeds opnieuw werd hun macht uitgedaagd en hun heerschappij bedreigd door opstandelingen die begeesterd waren door het voorbeeld van Hoessein en zijn kameraden.

Vanaf het moment dat Zaynab en de andere overlevende getuigen het verhaal over het martelaarschap van hun geliefden begonnen te vertellen, heeft de verontwaardigde stem van de gerechtigheid niet meer gezwegen. Zij waren slechts eersten in een lange keten van vertellers die, generatie na generatie, het verhaal van Karbala opnieuw doorgeven. Zij waren de pioniers van een beweging van vertellers, zangers, theologen, dichters, imams, schilders… die het verhaal keer op keer op hun eigen manier opnieuw vertelden. De stem van de opstandelingen kan nooit tot zwijgen worden gebracht. Gisteren, vandaag en morgen, terwijl miljoenen moslims het martelaarschap van Hoessein en zijn kameraden herdenken, voegen we weer een nieuwe schakel toe aan deze keten. Iedereen weet waar deze stroom van vertellers zal uitmonden. Iedereen weet dat ooit, op de Dag van de Opstand, de macht van de uitbuiters en de onderdrukkers voorgoed gebroken zal worden. Yazid en zijn militairen hebben de lichamen van Hoessein en zijn kameraden vermoord bij Karbala, hun getuigenis en hun geest is echter nog springlevend in ons en in onze strijd. Compañero Hoessein ibn Ali,
Presente para siempre!

Hasta la Victoria!

God wil niet dat we alles opofferen

Vaak horen we mensen zeggen dat we moeten lijden om “waardig te zijn” Gods liefde te ontvangen. Zij beweren dat God alleen houdt van mensen die alles opgeven wat hen vreugde verschaft, die tot het ultieme gaan om hun lichaam en hun geest te laten lijden. Sommigen beweren zelfs dat we ook anderen in onze omgeving moeten pijnigen om door God bevrijd te worden.

Dat is een leugen. Het is een duivelse leugen die ons niet vrij zal maken, maar ons nog verder gevangen zet in een wereld van lijden, angst, zorgen en zelfhaat. God wil niet dat wij lijden. Ze wil dat wij leven, dat wij vreugde en vrede worden.

En dus gaven we hem het goede nieuws over een zachtmoedige jongen. En toen die oud genoeg was om mee te gaan, zei hij: “O mijn zoon. Ik heb voorwaar in een droom gezien dat ik jou moet offeren. Wat denk je daarvan?
En hij zei: “O mijn vader. Doe zoals je bevolen is. Je zult zien dat ik, als God het wil, het zal verdragen.
En toen ze zich beiden overgegeven hadden, toen legde hij zijn hoofd neer. En toen riepen wij hem: “O Abraham! Jij hebt gedaan wat je in een droom zag!
Voorwaar. Zo belonen wij hen die goed doen.

(Koran 37:101-105)

We lezen dit verhaal over de profeet Abraham in de Koran. Hij had een droom, een illusie, waarin hij vernam dat hij zijn zoon moest offeren. Hij geloofde dat hij van God zijn enige zoon moest slachten.

We kunnen ons bijna niet voorstellen hoe het moet gevoeld hebben. Vader Abraham die dacht dat zijn God, zijn Ideaal waar hij al zoveel voor had opgeofferd, nu van hem verlangde dat hij zijn geliefde kindje zou opgeven. Wat moet hij wel niet gedacht hebben over die God? Wat moet er allemaal niet door zijn hoofd gegaan zijn?

Toch was hij van plan om het bevel uit zijn droom uit te voeren. Zo werkt blind geloof. Zo werkt extremisme. Hij geloofde dat zijn God van hem de meest extreme offers eiste, dat hij alles wat hij had moest opgeven om toch maar die God tevreden te stellen.

Ook zijn zoontje geloofde dat. Ook hij dacht dat men God tevreden moet stellen door alles op te offeren. Ook hij had een blind geloof in een God die zomaar in een droom eist dat je alles opgeeft.

Maar dat was een illusie, het was een totaal verkeerd geloof. De God die Abraham op weg had geleid naar het beloofde land, die hem gered had uit de klauwen van de heersers, zou nooit dat soort absurde offers eisen. Die God wil mensen gelukkig zien. Die God heeft ons geschapen om vrede en vreugde te ervaren, niet om te lijden en ongelukkig te zijn.

Daarom sprak Ze tot Abraham toen hij klaarwakker was. “Doe dat toch niet! Het was maar een droom! Je gaat toch niet zomaar het liefste wat je hebt opofferen omdat iets of iemand je dat in een droom bevolen heeft?! Luister toch niet naar al die onzin! Je weet toch dat dit niet is wat Ik van Mijn mensen verlang.”

Toen Abraham dit hoorde, besefte hij dat hij verkeerd had gehandeld. Hij besefte dat deze God hem en zijn zoon had gered. Hij besefte dat hij bijna de fout van zijn leven had begaan door te geloven dat God van hem zou verlangen dat hij alles wat hem gelukkig maakt zou opgeven.

Dat is hoe deze God de mensen beloont die goed doen. Ze leert hen om niet langer te luisteren naar de stem die hen voorliegt dat ze moeten afzien, dat ze moeten lijden om God tevreden te maken. Dat is namelijk een leugen, een illusie, een wrede nachtmerrie.

De stem die ons bang maakt dat we nog niet waardig zijn, dat we ons nog niet genoeg inspannen en nog niet genoeg opofferen, dat we nooit volmaakt genoeg zullen zijn voor Gods Liefde, is een duivelse stem. Het is een demonische, leugenachtige stem die niets liever wil dan ons te laten afdwalen van het pad dat ons gelukkig kan maken.

De God van Abraham en van alle profeten wil niets liever dan dat iedereen kan leven, en wel in overvloed.

فطرة‎‎ – FITRAH, ONZE NATUURLIJKE AANLEG

Het Arabische woord “fitrah” is vrij moeilijk te vertalen in het Nederlands. Het betekent iets als aanleg, menselijke natuur, gezond verstand, geweten… maar eigenlijk toch weer net iets anders. Het verwante werkwoord fatara kan zowel vormen/kneden/boetseren als scheiden/doorklieven betekenen. Fitrah is de aangeboren menselijke natuur, dat wat ons allen tot mensen maakt.

Volgens de Islam heeft die menselijke natuur verschillende componenten. Onze fitrah heeft een morele kant (aangeboren geweten), een spirituele (aangeboren godsbesef) en een cognitieve kant (aangeboren intelligentie). De Islam leert dat iedere mens geboren wordt met deze fitrah. Ieder kind is dus vanaf de geboorte instinctief geneigd om het goede te doen en zich tegen het kwade te verzetten, om God te zoeken en zich af keren van afgoderij en om waarheid en redelijkheid te verkiezen boven leugen en onzin. Iedere mens wordt geboren met de ingebakken morele, spirituele en cognitieve aanleg die nodig is om in deze wereld rechtvaardig te leven.

Wetenschappelijk onderzoek

Psychologisch en neurologisch onderzoek toont steeds opnieuw aan dat ons geweten diep in onze hersenen geworteld zit. Meer en meer blijkt dat ons moreel besef niet ontstaat als gevolg van een “goede opvoeding”, maar dat het al voor onze geboorte ingebakken zit in de architectuur van ons centraal zenuwstelsel. Spiegelneuronen, hersenbanen die empathie stimuleren, het oxytocine beloningssysteem… Dat is onze fitrah. We zijn mensen met een lichaam dat gevormd werd om sociaal en solidair te zijn, om samen te werken en voor mekaar te zorgen.

Men ontdekte bijvoorbeeld dat hele kleine kinderen, zelfs baby’s, instinctief geneigd zijn om lieve mensen te verkiezen boven stoute mensen. Jonge kleuters kiezen spontaan voor rechtvaardigheid. Peuters delen liever hun snoepgoed dan dat een andere peuter met lege handen moet achterblijven. Het maakt niet uit hoe jong kinderen zijn, hun aangeboren geweten ontwaakt van zodra hun bewustzijn ook maar begint vorm te krijgen en vanaf dat moment blijft het zich samen met dat bewustzijn verder ontwikkelen.

De opvoeding door onze ouders, leerkrachten, zussen en broers, buren… is heel belangrijk geweest bij het finetunen van dit moreel besef, maar de basis was reeds lang aanwezig voor we geboren werden. Die basis werd gelegd in de evolutie van onze soort, in de miljoenen jaren durende opvoeding die wij als soort ondergingen tot we uiteindelijk mens geworden waren en God zag dat het heel goed was. De Russische anarchist en bioloog Peter Kropotkin toonde een eeuw geleden al aan dat biologische evolutie vaak organismen bevoordeelt die leren samenwerken. Mutualisme, samenwerking en wederzijdse ondersteuning is een strategie die soorten enorme voordelen kan bieden in de strijd om het bestaan. Er bestaat dan ook een evolutionaire druk die sociale en solidaire kenmerken selecteert. Zelfs de bikkelharde amorele wetten van de natuurlijke selectie, lijken een voorkeur te hebben voor morele en sociale levende wezens.

Uit ander onderzoek blijkt dan weer dat onze menselijke hersenen opmerkelijk goed gevormd zijn voor het ondergaan/voortbrengen van mystieke ervaringen. De relatief jonge wetenschap van de neuro-theologie probeert met hypermoderne technieken als fMRI en PET-scans inzicht te krijgen in de neurologische kant van een religieuze ervaring. Spirituele trance, goddelijke vreugde, meditatie, gebed, aanbidding… een heel scala religieuze emoties en handelingen werden in de scanner onderzocht en in kaart gebracht. Steeds opnieuw bleek dat die ervaringen zich tot heel diep in onze hersenen afspelen. Die hersenen van ons lijken wel speciaal gevormd om God te ervaren. Ook al begrijpen we er nog lang niet alles van, het lijkt erop dat de evolutie ons zowel een morele als een religieuze opvoeding heeft gegeven.

Wetenschap en religie bevestigen mekaar hier alleen maar. Onze fitrah, onze aangeboren natuur, is dat we sociale, empathische, solidaire, samenwerkende en moreel bewuste wezens zijn in staat om God te leren kennen en lief te hebben. We zijn waarlijk geschapen, gevormd in de strenge leerschool van de evolutie, als beeld en gelijkenis van de God die het jammeren van de onderdrukten had gehoord en Haar/Zijn solidariteit met hen wilde tonen “door hen tot leiders en erfgenamen van het land te maken.” (Koran 28:6) Deze mensen zijn volmaakt geschapen. Ze worden als volmaakte wezens geboren en zijn klaar om khalief op aarde te worden, vertegenwoordiger van Gods Liefdevolle Scheppingskracht.

Onrecht in deze wereld

Hoe is het dan mogelijk dat er zo veel onrecht bestaat in deze wereld? Hoe kan het dat volmaakt geboren mensen onheil stichten in het land? Waar komen onrechtvaardigheid, wreedheid, hebzucht, afgoderij vandaan als ze niet tot onze fitrah, onze aangeboren natuur behoren? Binnen de Islam wordt deze vraag met een mythisch verhaal vol symboliek beantwoord.

Toen God de wereld had geschapen en de mens als hoogtepunt van de schepping tot Haar/Zijn khalief op Aarde wilde benoemen, kwam de engel Iblis in opstand. Iblis weigerde trots en arrogant om zich aan de mens te onderwerpen. Hij voorspelde dat de mens onheil, misdaad en bloedbaden zou aanrichten. Om die voorspelling te laten uitkomen, zwoer hij dat hij zelf de mensheid tot het einde der tijden zou verleiden om tegen Gods wil, tegen hun eigen fitrah te zondigen. Iblis was op dat moment Al Shaitan (de verleider / de overtuiger) geworden, Al Waswas (de fluisteraar).

Deze Shaitan was het die de mensen in de tuin overhaalde om de vruchten te eten van de boom van het onderscheid van goed en kwaad. Zo zouden ze zelf als de goden worden. Eenmaal ze van deze vruchten gegeten hadden, merkten ze hoe naakt en kwetsbaar ze tegenover elkaar en tegenover de wereld stonden. Tegen hun aangeboren altruïstische natuur in, zochten ze bescherming tegen de keurende, indringende, alomtegenwoordige oordeelsblik van hun omgeving. De vruchten van het onderscheid tussen goed en kwaad bevatten de bittere zaden waaruit later angst, wantrouwen, afgunst, geweld, hypocrisie, leugen… konden ontstaan.

Generatie na generatie weken de mensen meer af van hun natuurlijke aanleg. Mensen begonnen voor zichzelf rijkdom en macht te verzamelen door andere mensen uit te buiten en te onderdrukken. De mensen sleurden mekaar mee in een spiraal van oorlog en slavernij. De angst om macht, eigendom of status te verliezen had de menselijke relaties hertekend. Nieuwe aangeleerde karaktertrekken als egoïsme, geldingsdrang, wantrouwen en wreedheid waren in plaats gekomen van het aangeboren altruïsme, de ingebakken empathie en de solidariteit. De mensen waren echt geworden als de goden uit de heidense mythologie: arrogante, op macht en geweld beluste heersers, gewikkeld in een eeuwigdurende strijd van allen tegen iedereen. Ze leken haast niet meer op dat oorspronkelijke beeld en die gelijkenis van de Ene Bevrijdende God van de Solidariteit.

Dit is geen geschiedenisles. Het is zoals gezegd een symbolisch verhaal dat uitlegt hoe het kwade kon ontstaan in een wereld met mensen met een volmaakte fitrah. Shaitan is geen historisch personage, maar de personificatie van onze begeerten. We kennen die vervloekte fluisteraar allemaal heel goed, want we ontmoeten hem dagelijks. Shaitan is die psychologische kracht in onszelf die ons probeert te overtuigen om tegen onze fitrah in te gaan. De Verleider zit in onszelf en moet in onszelf bestreden worden.

Ook de boom van onderscheid tussen goed en kwaad is een symbool. Die boom staat voor het onderscheid tussen goede en kwade mensen, tussen wij en zij, tussen winners en losers. Winnaars worden geprezen en gediend, als goden vereerd. Verliezers worden bespot en gemarginaliseerd. De vruchten van dat onderscheid tussen goed en kwaad zijn angst, wantrouwen, zorgen, stress… Niet alleen is er de voortdurende druk om toch maar tot de winners te behoren, er is ook nog eens de voortdurende angst voor het oordeel van de andere mensen. Angst, wantrouwen en bezorgdheid bevatten de zaden van geweld, onderdrukking, uitbuiting en oorlog.

Nafs en Ruh, twee ideeën over de ziel

In ons leven, als persoon en als gemeenschap, blijven wij steeds opnieuw de vruchten eten van die boom. We blijven het onderscheid maken tussen winners en losers, tussen wij en zij, tussen ik en de rest van de wereld. Het Arabisch woord “nafs” wordt vaak vertaald als “ziel”, een beter vertaling is misschien “ego” of “zelf”. Het is deze nafs die ons steeds opnieuw doet zondigen tegen onze fitrah.

Ons ego is eigenlijk niets anders dan het idee dat we een geïsoleerde één tegen allen zijn. We moeten onszelf beschermen tegen de bedreigende (en beoordelende) buitenwereld. We moeten onze kwetsbare naakte lichamen met kleren, desnoods met harnassen, burchten en militairen beschermen. De boom van het onderscheid tussen goed en kwaad liet ons de ander als dreigende wolven zien, daarom moeten we zelf ook wolven worden.

We geven deze vruchten ook al op heel jonge leeftijd te eten aan onze kinderen. Al heel vroeg leren we kinderen om voor zichzelf op te komen, desnoods ten koste van anderen. We leren hen dat winnaars beter zijn dan verliezers en dat ze er alles voor moeten doen om zelf winnaars te worden in het leven. We leren hen om anderen desnoods te misleiden en we leren hen om die anderen te wantrouwen omdat die altijd vals spelen. Nog voor ze leren lezen en schrijven, hebben peuters en kleuters al van ons geleerd dat deze wereld een oord van competitie is waar ze voortdurend voor hun eigen nafs zullen moeten vechten. Nog voor het aangeboren geweten voldoende de kans gekregen heeft om deze complexe wereld te begrijpen, wordt het gesaboteerd door die nieuwe moraal van wij en zij, winners en losers, heersers en slaven.

Maar God zegt dat dit een leugen is. Wij mensen zijn geen individuen die als roofdieren met mekaar moeten omgaan. We zijn geen afgescheiden nafs, geen ego, geen geïsoleerde en bedreigde eenling. Wij mensen zijn daarentegen allemaal uit één ziel geschapen (Koran 4:1, 7:189, 39:6). We zijn geschapen als één familie, de Bani Adam, de Mensenkinderen. De verschillen binnen onze menselijke familie zijn er niet als een bedreiging, maar juist als een aansporing om mekaar te leren kennen, om van mekaar te leren (Koran49:13).

Als we maar zouden begrijpen dat het hele idee van wij tegen zij één grote leugen is, dan zouden we als mensheid een zegen zijn voor deze wereld. Met ons aangeboren moreel kompas en ons vermogen om van andere mensen te leren, zouden we onze taak als khaliefen in deze wereld perfect kunnen vervullen. Als we zouden begrijpen dat we niet allemaal een eigen afgescheiden nafs zijn, maar dat we uit één ziel geschapen zijn, dan zouden we onze echte essentie begrijpen. Onze essentie is niet dat we een afgescheiden nafs zijn, maar dat we onderdeel zijn van een groter geheel dat bezield wordt door de ruh van God. Het Arabische woord “ruh” betekent ook “ziel”, maar daarnaast kan het als “adem”, “geest” en “wind” worden vertaald. Die ruh, die adem en geest van God, is onze eigenlijke ziel. Die scheppende, leven brengende geest is wat ons als mensheid zou moeten bezielen om zelf scheppend en leven brengend aanwezig te zijn in de wereld.

De weg terug

Zo lang we niet leven volgens onze aangeboren aanleg, zullen we nooit gelukkig kunnen worden. Niet als individu en niet als gemeenschap. Zo lang we ons bij ons handelen, kiezen, spreken, zwijgen… laten leiden door onze angst, onze hebzucht, ons wantrouwen… zullen we onszelf en onze omgeving steeds opnieuw pijnigen en ongelukkig maken. God wenst voor Haar/Zijn schepping niets dan vrede en vreugde en Zij/Hij wil ons dan ook helpen om de Weg terug te vinden naar onze fitrah, naar onze natuurlijke manier van leven.

Het valt op dat heel veel religies spreken over een Weg, een Pad, dat naar bevrijding leidt. Het Hebreeuwse woord “thora” en het daaraan verwante Arabisch woord “shariah” betekenen allebei in de eerste plaats “weg”, “pad” en pas daarvan afgeleid “raadgeving”, “wegwijzer”, “gebod” of “wet”. De profeet Boeddha(vzmh) sprak over een Edel Achtvoudig Pad en veel Brahmaanse geleerden zullen vertellen dat ook het woord “Dharma” in het Sanskriet gerust met “Pad” vertaald mag worden. Het Chinese woord “Dao”, het kernbegrip in het daoisme, betekent ook “Weg” of “Pad”. Dit Pad waar al die religies het over hebben is de Weg die ons terug leidt naar onze kern, naar onze fitrah. Het is de Weg die God ons doorheen de boodschappen van honderden profeten in tientallen religies steeds opnieuw laat zien.

Waaruit bestaat die Weg dan? Wat is die Thora, die Shariah, die Dharma, die Dao? In iedere religie vinden we verschillende pogingen om die weg onder woorden te brengen. In de boeken Sjemot (Exodus) en Devarim (Deuteronomium) in de Bijbel staan de tien geboden vermeld. Rabbijnen en profeten hebben die geboden steeds opnieuw samengevat als “Onze God is een God van bevrijding. Dien geen andere heersers dan Haar/Hem en behandel je medemens solidair, zoals je zelf behandeld zou willen worden.” Dat is de kern van de Thora/Shariah die God ons laat zien.

Hillel de Oudere, een beroemde rabbijn uit het begin van onze jaartelling, kreeg ooit de uitdaging om de hele Thora uit te leggen terwijl hij op één been balanceerde. De oude rabbijn stond op, ging met veel moeite en pijn op één van zijn stramme benen staan en zei: “Doe een ander niet aan wat je zelf niet wil ondergaan. Dat is de essentie, de rest is commentaar. Haast je nu snel naar huis om te studeren!” Volgens deze oude rabbijn kon heel de Wet/Weg in die ene zin, de gulden regel, worden samengevat. Wanneer we leren om de anderen te behandelen zoals we zelf behandeld willen worden, dan zijn we op de goede weg.

Leven volgens die Thora/Shariah is voor ons het meest natuurlijk, want het is de levenswijze die aangepast is aan onze fitrah, ons aangeboren moreel en spiritueel kompas. Wanneer we van die natuurlijke Weg afwijken, wanneer we een andere shariah/thora bewandelen, kost dat ons extra energie. Iedere zondige levensstijl kost op den duur meer moeite en veroorzaakt meer stress en lijden dan een leven volgens de Thora/Shariah die bij onze natuur past. Hoe meer we zondigen, hoe meer we door de gevolgen van die zonden worden opgejaagd. De enige manier om die stress en dat lijden te vermijden, is terugkeren naar de natuurlijke Thora/Shariah en de Weg terug naar die Shariah/Thora is die Shariah/Thora zelf. Waar we ook staan, de Weg van de Thora/Shariah begint precies daar en brengt ons terug naar huis, naar onze fitrah, naar God.

Gods Droom van een Nieuwe Wereld

We hebben God leren kennen voor we geboren werden. Doorheen ons aangeboren godsbesef openbaart die God zich als Goedheid, Geborgenheid en Liefde. Doorheen ons aangeboren geweten openbaart Zij/Hij zich als Rechtvaardigheid, Vrede, Samenwerking en Solidariteit. We hebben diezelfde God leren kennen in de geschiedenis waar Zij/Hij zich openbaarde als Bevrijding en Verzet tegen onderdrukking, als de Stem van de stemlozen, de Macht van de machtelozen. Deze God wil een megafoon zijn die het stille gekreun en gekerm van de gemarginaliseerden en hun angstig gefluisterd smeken om rechtvaardigheid versterkt tot oorverdovend donderende aanklachten tegen de heersers, de uitbuiters en de onderdrukkers. Deze God is een radicale God die geen enkele vorm van heerschappij van mensen over mensen wil dulden.

Deze God moet wel de Schepper geweest zijn van de Hemel en de Aarde. De hemel is een toonbeeld van regelmaat en balans. Alle hemellichamen volgen hun natuurlijke baan en wijken er niet van af. Juist daardoor is de Hemel een schitterend voorbeeld van orde en evenwicht. God houdt ons dat evenwicht als voorbeeld voor. Ook wij moeten hier op de Aarde onze natuurlijke baan volgen en de balans van onze wereld onverstoord laten (Koran 55:5-8). Zo openbaart de Hemel ons Gods Droom van een Nieuwe Wereld, een Wereld die goed is en ruim, een Land van Melk en Honing.

Deze Nieuwe Wereld zal een maatschappij zijn waar allen volgens hun fitrah zullen leven. De macht van de leugen die ons angstig en wantrouwig hield, zal gebroken zijn. De macht van de afgoden die ons valse veiligheid, gestolen rijkdom en in bloed gedrenkte privileges beloofden, zal uitgewist zijn. Eigendom, macht en status zullen, net als alle andere afgoden buigen voor de Ene God van de Bevrijding en de Solidariteit. Het zal een wereld zijn waarin alle mensen in solidariteit bijdragen volgens hun vermogen en iedereen het nodige ontvangt om in vrede en vreugde te leven. In deze wereld zal God Haar/Zijn belofte waarmaken en ons tot waardige khaliefen maken, tot vertegenwoordigers van Haar/Zijn Scheppende Aanwezigheid. Wij mensen zullen tot een zegen worden voor alle werelden (Koran 21:207).

De Thora/Shariah die God ons toont, de natuurlijke weg van rechtvaardigheid en vrede, zal de grondslag vormen van deze nieuwe wereld. Tegelijk is die Thora/Shariah ook de weg die ons daarheen zal brengen. God belooft ons dat Haar/Zijn droom van een Nieuwe Wereld werkelijkheid wordt, wanneer wij allen, Haar/Zijn uitverkoren volk, die Thora/Shariah tot leven brengen en ons denken, spreken en handelen richten naar onze fitrah.

Gij zult u geen beeld maken

(Overgenomen uit Dorothee Sölle, De Waarheid is Concreet, Ten Have 1968, Vertaald door M. van Hengel-Baauw, p. 88-95)

Geboden zijn er om de mens tegen zijn medemens te beschermen!

Daarom ziet vooral hij de zin ervan in, voor wie de bescherming niet heeft gefunctioneerd – de beledigde. Wie bestolen is, weet precies hoe terecht, hoe absoluut het gebod: Gij zult niet stelen, van kracht is. Niets legt een duidelijker getuigenis af van de waarheid van de geboden, waarom het bescherming behoevende leven doelt, dan de verontwaardiging, de bitterheid en de haat der ontrechten. Wat een gebod betekent, wordt afgelezen aan de belogenen, niet aan de leugenaar, aan de bedrogene, niet aan de echtbreker, aan de vermoorde, niet aan de moordenaar, dus aan het slachtoffer, niet aan de dader.

Het Merkwaardigste aller verboden

Het verbod van beelden, dat merkwaardigste aller verboden, overblijfsel van een bijna spoorloos verdwenen tijd, is daarom zo onbegrijpelijk voor ons, omdat we niet weten wie het slachtoffer dan wel is, in hoeverre er iemand onrecht gedaan wordt en waaronder men lijdt. Ik wil uitgaan van een zeer alledaagse ervaring die iedereen daarom wel zal kennen, namelijk die van het hokje waarin men je blijkt te hebben gestopt, of je erin past of niet. Toen ik eens een lezing had gehouden, zij een student, die me in de discussie had bestreden: “Ik kan u zo goed begrijpen: als vrouw móet u wel zo denken.” Hem heb ik niets meer te zeggen, dacht ik toen. Wat een vrouw moet denken, weet hij al zonder mij te kennen. Hij heeft zijn beeld al klaar, voordat ik een mond heb opengedaan. Dit gebeurt steeds weer – omdat je zeventien bent, moet je zo denken; dat hebben we allemaal gedaan – maar telkens als dat gebeurt, vindt er een begrafenis plaats, de begrafenis van mijn mogelijkheden. Steeds word ik vastgezet, gemaakt tot iemand die ik niet ben of die ik tenminste niet uitsluitend ben. Want al is het misschien waar dat ik als vrouw, als zeventienjarige, als lid van de burgerklasse, als Duitse op een zeer bepaald manier zal denken, dat ik de gewoonten, voorkeuren en vooroordelen van mijn klasse, mijn ras, mijn geslacht nooit en te nimmer kwijt raak, al is dat misschien allemaal waar, het hieruit afgeleide beeld doet mij grotelijks onrecht. Want ik ga niet op in die foto’s die al vóór mijn optreden zijn genomen. Ik ben niet alleen dat wat anderen van mij weten, verwachten en voorspellen, en de hokjes van de statistische waarschijnlijkheid zijn te klein voor de levende mens.

Het beeld doet mij onrecht, ook dan, als het een op zichzelf juist fragment van me laat zien, als het bijvoorbeeld een paar karaktertrekken overbelicht en andere in het duister laat. Je zou kunnen zeggen dat er dan toch tenminste een deel waarheid getoond wordt. Maar in dit geval is de halve waarheid of drie kwart van de waarheid een hele leugen. Ook het beeld dat mij een zekere speelruimte – duidelijk afgebakend en overzichtelijk uiteraard – toekent, laat mijn “ik kan ook anders” buiten beschouwing. Ik ben meer dan de beelden van mij, die de psychologie kent, berekent en vooruit weet. Niet alleen kwantitatief, maar ook kwalitatief iets anders dan het object van een wetenschap. De reden van dit “meer” is de tijd waarin en waarmee ik leef. Omdat ik in de tijd besta, beter: omdat ik tijd heb – niet een zich chronologisch afwikkelende tijd, maar een die verandering mogelijk maakt, te veranderen is en mij verandert – daarom doen alle beelden mij onrecht. Want het beeld berooft mij van mijn toekomst, omdat het die bezet. Elk “Zo ben je nu eenmaal” ketent mij niet alleen an het heden, maar ontzegt me alle andere mogelijkheden, vernietigt die.

De macht van het beeld

Beelden hebben macht – dat is de gedachte die voorondersteld is in het tweede gebod, dat merkwaardige verbod van beelden, dat in onze wereld is blijven hangen als een overblijfsel uit lang vervlogen tijden. In Mea Shearim, de vervallen wijk in het oude gedeelte van Jeruzalem, die bewoond wordt door wetsgetrouwe joden, zag ik eens twee oude mannen in een kaftan, met pijpenkrullen aan de slapen, druk gesticulerend in gesprek. Een passerende toerist haalde zijn fototoestel te voorschijn toen hij ze zag, maar de mannen trokken, kennelijk aan iets dergelijks gewend, snel en kalm de kappen van hun hoofd en bedekten hun gezicht. “Gij zult u geen gesneden beelden maken, noch enige gestalte van wat boven in de hemel, noch van wat beneden op de aarde, noch van wat in de wateren onder de aarde is.” Het tweede gebod wordt in het orthodoxe jodendom letterlijk en radicaal geïnterpreteerd – wie foto’s neemt zondigt. Want men ziet het beeld niet als een onwerkelijk, machteloos dier, maar men gelooft dat het macht belichaamt.

Alle buurvolken van Israël hebben heilige, op gewijde plaatsen opgerichte beelden vereerd als dragers van goddelijke krachten. Wat met het beeld gebeurde trof de godheid. Priesters wasten het beeld, gaven het te eten en sierden het op. Als een beeld verwaarloosd werd, nam het wraak; als het naar behoren werd vereerd, beloonde het de vromen. Voor alle vromen in de oudheid gold echter het vernietigen van een godsbeeld als een onvergeeflijke zonde.

In Israël was dat anders. Hier trof Gods toorn degene die een beeld vervaardigde of vereerde, die een beeld “diende”, dat wil zeggen: het voedsel bracht, het waste, ervoor danste en zong.

De God van Israël liet zich niet afbeelden. De motivering van het tweede gebod luidt: “Neem u er dan terdege voor in acht – want gij hebt generlei gedaante gezien op de dag dat de de Here op Horeb tot u sprak uit het midden van het vuur – dat gij niet verderfelijk handelt door u een gesneden beeld te maken.” De onzichtbare God wil zijn macht niet opsluiten in een beeld, omdat men in het beeld die macht kan grijpen, vasthouden, bezitten en sturen. De oude goden laten zich met behulp van beelden besturen, men kan hun gedrag beïnvloeden, als men ze eerst maar gevangen gezet heeft in het beeld. In het beeld is de godheid op genade en ongenade overgeleverd – zoals die twee oude joodse mannen in Mea Shearim geloven dat ze, zodra de foto genomen is, zijn overgeleverd aan de fotograaf. De film van de fotograaf is voor hen een soort hokje, een gevangenis waar je niet meer uitkomt. Ze denken dat iemand die een foto neemt, daarmee macht over hen krijgt, een instrument verwerft waardoor hij met hen kan doen wat hij wil. Het verbod van beelden beschermt degene die in het beeld tot een ding zou worden en daarmee machteloos gemaakt. De macht van beelden wordt hierbij magisch opgevat en is daarom nu – in een onttoverde wereld – onbegrijpelijk geworden. Maar toch zijn beelden ook nu gevaarlijk en is het ook en juist nu zaak, de mensen ertegen te beschermen.

Weliswaar doen de door magie bestuurde cultusbeelden ons niets meer, maar dat kan niet gezegd worden van het moderne beeld, het ideaal, het cliché, de voorstelling en het hokje. Beelden hebben macht! Het verkeerde hokje, het beeld dat mij fixeert, is niet slechts een vergissing waaraan ik schouderophalend voorbij kan gaan. Nee, wat in het beeld gebeurt is “zonde en schande”. Want het beeld beperkt zich niet tot het weergeven van wat al bestaat, maar het bepaalt de ontwikkeling. Iemand die lang genoeg voor dom wordt gehouden, wórdt dom. Hij stompt af. En slechte leermeesters, autoritaire regeringen, maar ook filmproducenten maken daar gebruik van. De producent die uitgaat van een afgerond beeld van het domme publiek dat geen smaak heeft, veroorzaakt door zijn films juist die situatie die hij zegt weer te geven. Het publiek speelt de rol die het is toebedeeld. De geproduceerde films zijn niet alleen dom, ze máken ook dom. Totalitaire, maar ook autoritaire regeringen hebben niet slechts een bepaald beeld van de gehoorzame staatsburger, ze slagen er ook in om zonder fysieke dwang de mensen te doen lijken op hun beeld. Wie dikwijls genoeg gehoord heeft dat denken een zaak is van de overheid, regeren een zaak van de leiders, gelooft het tenslotte. Het beeld bewijst zijn macht. Zo komt het dat de beeldenmaker zichzelf steeds gelijk ziet krijgen: hij heeft het immers altijd al gezegd! Altijd al, in een tijd waaraan alles wat deze het karakter van een gebeuren, van iets levends geeft, is ontnomen, heeft hij de toekomst verraden aan het beeld.

De Andorraanse jood

Max Frisch heeft in een van zijn later tot een toneelstuk bewerkte dagboekverhalen laten zien waartoe een beeld in staat is. Hij vertelt het verhaal van een jongeman in Andorra, die men een joodse afkomst toeschrijft en die overal wordt geconfronteerd met het pasklare beeld, het gangbare cliché van een jood. Dit beeld vormt hem, het dringt zich op de plaats van de werkelijkheid die nog open is, en verdringt alle andere mogelijkheden. De jongeman wordt er de slaaf van, zonder dat de beeldenmakers het merken. De Andorranen beschouwen het bijvoorbeeld als een vaststaand feit, dat een jood bij alles wat hij doet aan geld denkt. De jongeman bespeurt dit hem overal voorgehouden beeld, merkt het op, gaat bij zichzelf na of het werkelijk zo is, totdat hij ontdekt dat het klopt “het was zo, inderdaad, hij dacht steeds aan geld.” Zo vergaat het hem op alle terreinen. Hij geldt als onbetrouwbaar staatsburger en zo ontwikkelt zijn houding ten opzichte van zijn vaderland zich kritisch, problematisch. Hij heet niet in staat te zijn ongecompliceerd en welgemoed contacten te leggen en zo permitteert hij zichzelf alleen nog maar een gebroken verhouding met andere mensen. Als vreemdeling beschouwd speelt hij de rol van vreemdeling en zo wordt hij zijn van te voren klaargezette beeld, zoals ieder ander dat zou zijn geworden.

Het verhaal van Max Frisch, dat het accent sterker op de macht van het beeld legt dan het latere toneelstuk doet, bevat een ironische pointe: de vermeende jood is in werkelijkheid een Andorraan als alle anderen. Zijn zogenaamd typisch joodse eigenschappen zijn hem niet aangeboren, maar in hem aangebracht door de omstandigheden, namelijk de beelden. Dat wordt trouwens pas ontdekt, nadat hij als jood bij een pogrom op afschuwelijke wijze vermoord is. Het beeld heeft zijn levensgevaarlijke macht bewezen.

In dit exemplarisch toegespitste verhaal wordt duidelijk welke werkelijkheid er in het geding is bij het tweede gebod. Het is de werkelijkheid van het niet bekende, het onbegrepene, het is het geheim van de persoon, geen oplosbaar raadsel, maar iets dat verscholen blijft. Wie een beeld maakt van een ander en hem in een hokje stopt, miskent het vreemde, onverwachte, het nieuwe in de ander. Het beeld bezet de plaats van de toekomst en ontneemt zo de werkelijkheid haar belangrijkste dimensie. Ik ben meer dan elk beeld dat mijn gedrag van te voren berekent, mijn gevoel bij voorbaat kent, dat mij door heeft en weet waar het met mij aan toe is. Ik ben – Sartre heeft dat treffend eenvoudig geformuleerd – ik ben mijn vrijheid, die mij in het beeld wordt afgenomen, zelfs in het positieve, welwillende beeld. Ook dat perkt me in, doet me geen recht. Max Frisch maakt heel duidelijk dat ook de Andorranen die “progressief van geest” zijn, die een goed, sympathiek beeld van de jood hebben, falen. Ook zij vinden in de jonge Andorraan slechts wat ze van te voren reeds kennen aan typisch joodse eigenschappen. Ook zij laten hem niet zijn wie hij is. Ook zij laten hem niet vrij.

God wil geen hokjes

Het tweede gebod is één van die bijbelplaatsen waar deze vrijheid wordt beschermd. Van de mens is geen beeld te maken zonder dat dat hem schaadt. Hij kan niet worden berekend en gefixeerd door de eigenschappen die men bij hem kan waarnemen. Hij wordt niet gedefinieerd door ras, klasse en geslacht, door aanleg, milieu en opvoeding. Hoe wezenlijk die factoren ook zijn, getrouw aan het joods-christelijke (en islamitische, nvdr.) denken moeten we zeggen: “Ik ben geen ambtenaar, Duitser of vrouw, maar ik ben mijn vrijheid.” Dat iemand zo denkt, dit vrijheidsbesef heeft, is verder nergens uit af te leiden. Van een redelijk wezen wordt gevráágd zichzelf zo te verstaan. Vrijheid kan niemand worden aangetoond. Wie de menselijke existentie afdoende gedefinieerd acht door die bepalingen van plaats, tijd, ras, klasse, milieu, … die zal zich zonder scrupules beelden kunnen vormen, die zal weten wie de jongere, de communist, de vluchteling uit het oosten is – en blijft.

Maar God wil geen hokjes! “Gij zult u geen beeld maken.” God, die volgens de bijbel deze geboden heeft gegeven, God zelf werpt zich op als advocaat van de vrijheid. Hij garandeert haar niet, omdat God überhaupt geen garanties geeft; hij belooft haar ook niet, zoals Jezus dat later heeft gedaan, maar hij eist haar gerechtelijk op. God kiest mijn partij – een uitspraak waarin we geen egoïsme mogen beluisteren, maar de vreugde en dankbaarheid van degene voor wiens vrijheid nu iemand zorg draagt. Wat natuurlijk niets anders kan betekenen dan dat hij partij kiest voor mijn broeder.

Als we ons nu van het slachtoffer afwenden en onze aandacht vestigen op de dader, dan is ons eigenlijke thema niet “mijn” maar “jouw” vrijheid, die ik – tegen mij – moet beschermen. Dát verwacht God van mij in dit gebod, dat ik jou tegen mij en jouw mogelijkheden tegen mijn werkelijkheid en jouw vrijheid tegen mijn beeld moet beschermen. Een zo hoge dunk heeft God van ons, dat hij ons dat geweldige toevertrouwt: de vrijheid van de ander, waarin we hem kunnen laten door hem niet in een hokje te stoppen.

God gelooft serieus dat we dat kunnen: loslaten, het niet al weten, de toekomst niet dicht plannen, maar haar de ruimte geven. God verwacht zoveel van ons – veel meer dan wij van onszelf verwachten, maar zo is het met de liefde altijd – dat hij ons elkaars vrijheid toevertrouwt, de vrijheid die kenmerkend is voor hemzelf. We mogen zeggen dat hij ons zichzelf toevertrouwt.

Gij zult u geen beeld maken – we doen het voortdurend.

Misschien is er geen gebod dat we zo onophoudelijk overtreden in onze gedachten, woorden en daden. We maken hokjes, keer op keer. We geven de naaste en alle anderen een plaats in onze berekeningen en voorstellingen. Er is maar één mogelijkheid om te ontkomen aan dit beelden maken. Er is maar één weg om het gebod te onderhouden.

Max Frisch besluit zijn verhaal over de dichtgeplande mens met de woorden: “Het is een misdaad die we, bijna zonder onderbreking steeds weer begaan, evenals anderen haar jegens ons begaan. Behalve wanneer we liefhebben.”

Jahiliyya 2.0

“Jahiliyya” is een arabisch woord dat ‘onwetendheid’ betekent. Voor moslims betekent het ook het geheel van wetten, gewoontes, tradities, vooroordelen, waarden, normen… kortom de hele levenswijze van voor de komst van de Islam. Het is een levenswijze die getekend is door hebzucht, machtswellust, oppervlakkige bling bling en misselijkmakende onderdrukking. Een kleine heersende klasse had alle macht in handen en controleerde alle eigendommen. De rest van de bevolking moest werken voor die heersers, veroordeeld tot een leven van loonslavernij, schuldslavernij of om het even welke andere vorm van slavernij. Ze werden verplicht om afgoden te aanbidden, stenen beelden die eigendom waren van de elite. Zo werden de geesten en de harten van de mensen genadeloos aan hun onderdrukkers geketend. De tijd van Jahiliyya was een tijd waarin seksisme, racisme, homofobie en tal van andere misdadige uitsluitings-mechanismes moordende proporties hadden aangenomen. Het volk werd in onwetendheid gehouden. Onwetendheid over Gods diepe wens van rechtvaardigheid, vrijheid en vrede voor al Zijn/Haar schepsels. Onwetendheid over het evenwicht in de schepping, de Goddelijke wetten die dat evenwicht garanderen en de talrijke manieren waarop de elite dit evenwicht keer op keer ondermijnt. Onwetend over Gods oproep tot verzet, tot jihad voor een betere maatschappij. Onwetend over de Islam, de levenswijze van iedere mens die koppig weigert om zich te buigen voor om het even welke afgod.

Deze onwetendheid werd doorbroken met de komst van God’s Boodschapper Mohammed ibn Abdullah(vzmh). Hij riep als eerste van zijn gemeenschap op tot de Islam en werd daar al spoedig in gevolgd door andere moslims als Khadijja bint Khuwaylid(vzmh) zijn echtgenote, Ali ibn Abu Talib(vzmh) zijn neef die later zijn schoonzoon zou worden en imam (leider) van de trouwe moslims na de dood van Gods Boodschapper en Jundub ibn Junadah(vzmh) de arme schooier uit een arme nomadenstam die later bekend zou worden onder de naam Abu Dhar al Ghifari en die een opstand zou leiden tegen de emir van damascus en diens neef de eerste khalief van de Omayyaden.

De beweging groeide eerst traag, maar het goede nieuws van Gods vrijheidswens en Haar/Zijn oproep tot verzet won steeds meer harten onder de armgemaakte en tot slavernij veroordeelde bevolking. Tegelijk nam echter ook de onderdrukking toe. De elite besefte hoe gevaarlijk het vuur van de Islam was en hoe zeer het hun privileges bedreigde. De ene islamofobe haatcampagne na de andere werd gelanceerd. Beledigingen en roddels werden opgevolgd door geweld en zelfs moord. Na jaren van vervolging die steeds barbaarser werd, besloot de eerste gemeenschap van moslims te emigreren naar Yathrib, een oasestad waar Gods Boodschapper uitgenodigd was om als rechter op te treden. In die stad, die later onder de naam ‘Medina’ bekend zou worden, groeide de moslimbeweging snel aan. Hier kregen ze de mogelijkheid om voor het eerst in de geschiedenis een maatschappij op te bouwen waar de vele ketenen van de jahiliyya gebroken werden. Hier konden ze de eerste stappen zetten op weg naar een Islamitische maatschappij waar rechtvaardigheid, vrijheid en vrede heersen. In de jaren die volgden werd Medina het epicentrum van een revolutie die over het hele land de heerschappij van de jahiliyya ondermijnde en die tenslotte de macht van de vroegere elites kon breken. De beweging van moslims, geleid door Gods Boodschapper was er in geslaagd om de cirkel van onderdrukkende onwetendheid te breken.

Helaas is dit niet het einde van het verhaal. De vroegere elite was niet definitief verslagen. Na de Islamitische revolutie hadden de meesten van hen zich openlijk bekeerd tot deze nieuwe levenswijze. Zij deden dit niet omdat ze ineens overtuigd moslim geworden waren, in tegendeel. In hun hart verafschuwden ze deze levenswijze die prinsen en koningen oproept om naast bedelaars en slaven in de rij te staan en samen het hoofd in het zand te buigen voor een God die geen onderscheid maakt tussen Haar/Zijn schepsels. Ze wilden niets liever dan een terugkeer naar het ancien regime, naar de tijd van hun privileges en macht, de tijd van de onwetendheid van het volk. Na de dood van Gods Boodschapper probeerden ze verschillende keren om rechtstreeks of onrechtstreeks de macht terug naar zich toe te trekken. Toen Uthman ibn Affan de derde khalief werd, beseften ze dat ze alle kansen hadden om dat doel te bereiken. Uthman was afkomstig uit de stam van de Omayyaden, één van de rijkste en machtigste stammen uit de vroegere elite. Hij was geobsedeerd door godsdienst, maar zag daarbij alleen de rituelen, de moskeeën en alle andere uiterlijkheden. Hij liet schitterende manuscripten van de Koran maken, maar negeerde de duidelijke oproep tot verzet tegen corruptie en machtsmisbruik die op iedere bladzijde van die Koran herhaald werd.

Terwijl Uthman zich bezig hield met die uiterlijkheden, die lege rituelen zonder hun politieke kern, konden andere leden van zijn stam overal in de Islamitische maatschappij machtsposities innemen en zo hun vroegere privileges beetje bij beetje terugwinnen. Mu’awija ibn Abu Sufjan en zijn neef Marwan de bedrieger hadden de macht in Damascus in handen gekregen. Ze lieten schitterende paleizen bouwen met het geld dat ze uit de bevolking hadden geperst. Alle belastingen in de Islamitische maatschappij werden opgesoupeerd door die nieuwe elite van lokale gouverneurs. Overal in het rijk werden de gewoontes en de wetten van de jahiliyya druppelsgewijs terug ingevoerd, dit keer door heersers die zichzelf ‘moslim’ lieten noemen. De Islam werd van binnen bedreigd door een jahiliyya_2.0 en de khalief deed niets. Hij zat in de moskee te bidden, of bewonderde één van zijn schitterende handschriften van de Koran.

Over heel de maatschappij keerden meer en meer moslims zich tegen deze nieuwe elite en tegen de passiviteit van de khalief. Abu Dhar al Ghifari liet keer op keer zijn aanklacht tegen deze mistoestanden horen. Hij werd naar Damascus verbannen en leidde daar een opstand tegen het corrupte regime van Mu’awija en Marwan. Hij werd teruggestuurd naar Medina waar hij de khalief en de nieuwe elite bleef aanklagen en de bevolking bleef oproepen tot verzet. Uiteindelijk werd hij verbannen naar een plek in de woestijn, waar hij zijn laatste dagen doorbracht. Ondertussen bleef de ontevredenheid onder de bevolking groeien. Ontevredenheid die uitgroeide tot een opstand waarbij het huis van de khalief werd belegerd en Uthman uiteindelijk werd gedood.

Ali ibn Abu Talib (vzmh), de leider van de moslims die trouw waren gebleven aan de oorspronkelijke oproep tot rechtvaardigheid en vrijheid, werd zijn opvolger. Hij probeerde om de opkomst van deze nieuwe elite tegen te houden. Marwan werd verbannen, maar Mu’awiyya mobiliseerde zijn leger in Damascus en probeerde met geweld de macht te grijpen. Het kwam tot een regelrechte burgeroorlog. Om erger bloedvergieten te voorkomen, onderhandelde Ali met Mu’awiyya een vredesverdrag. Dit was niet naar de zin van een aantal extremisten. Zij vonden iedere onderhandeling een vorm van collaboratie met de kafirs. Zij verklaarden dat Ali door die collaboratie zelf een kafir geworden was en scheurden zich als aparte groep, de kharijjieten, van de moslimbeweging af. Eén van hen slaagde er later in om Ali te vermoorden terwijl hij aan het bidden was in de moskee.

Tijdens de korte vijf jaar van zijn khalifaat slaagde Ali er niet in om de intriges van deze nieuwe elite helemaal te doen ophouden. Na zijn dood greep Mu’awija definitief de macht en benoemde zichzelf tot de volgende khalief waarmee de contrarevolutie voltooid was. Vanaf die tijd werd de wereld van de Islam generatie na generatie geregeerd door een nieuwe elite die steeds meer elementen van de jahiliyya herinvoerden.

Na de moord op Ali en de militaire machtsgreep van Mu’awiyya was de moslimbeweging verzwakt. Mu’awiyya gaf het bevel dat in heel het land de naam van Ali vervloekt moest worden tijdens iedere vrijdagpreek in de moskee. Hasan(vzmh) de oudste zoon van Ali en de kleinzoon van Gods Boodschapper was de nieuwe leider van de beweging geworden en hij besloot om voorlopig geen openlijk opstand tegen de nieuwe khalief te organiseren. De tijd van het ondergrondse verzet was weer aangebroken.
Hoewel de moslims hun openlijk verzet hadden gestaakt, besefte Mu’awiyya dat het gevaar nog niet geweken was. Hij was bang dat er na zijn dood een opstand zou uitbreken met Hasan als leider. Hij wist dat de bevolking zijn regime haatte en dat zij na die opstand de zoon van Ali als nieuwe khalief zouden verkiezen, maar hij zag zelf veel liever zijn eigen zoon Yazid. Daarom liet hij Hasan vergiftigen.

Hoesein(vzmh), de tweede zoon van Ali nam het leiderschap van de moslimbeweging over van zijn broer. Hij vernam dat de moslims in Irak bereid waren om een opstand tegen Mu’awiyya te beginnen, maar hij besefte dat de tijd nog niet rijp was voor een algemene opstand. Daarvoor stond de moslimbeweging in de rest van het land nog veel te zwak. Hij spoorde de moslims in Irak aan tot geduld en concentreerde zich verder op het organiseren van het ondergrondse verzet.

Zoals Mu’awiyya het had gewild, werd zijn zoon Yazid de volgende khalief. Hij gaf het bevel dat iedereen in het land trouw aan hem moest zweren. Wie dat niet deed zou vermoord worden. Hoesein weigerde dit, ook al wist hij dat hij zo zijn doodsvonnis tekende. Hij kreeg opnieuw te horen dat de moslims in Kufa in Irak een opstand tegen de dictatuur wilden organiseren. Hij besloot om erheen te trekken, maar daar aangekomen zag hij dat de moslimbeweging vernietigd was door de handlangers van Yazid. Op de terugweg werden hij en zijn familie, samen met een handvol moslims die hem trouw gebleven waren, bij Karbala tegengehouden door het leger van Yazid. Ze werden omsingeld en afgesneden van drinkbaar water. De belegering duurde tien lange dagen, de moslims konden kiezen tussen omkomen van de dorst of afgemaakt worden door het leger. De tiende dag besloot Hoesein om het ultieme offer te brengen. Hij nam zijn zwaard, besteeg zijn paard en riep luid “Liever sterven voor God dan leven voor een tiran!”. De ultieme oorlogsverklaring aan de nieuwe onwetendheid. Onverschrokken reed hij het vijandelijke leger tegemoet. Een regen van pijlen doorboorde zijn lichaam en hij werd gedood. De kleinzoon van Gods Boodschapper en tientallen andere trouwe moslims werden daar als beesten afgemaakt.

Yazid hoopte met deze slachtpartij een einde te hebben gemaakt aan de opstanden van de moslims. De laatste zoon van Ali was vermoord. Zijn lichaam was op het slagveld onthoofd en dat hoofd werd nu in een triomftocht naar de khalief gebracht. Iedereen moest zien hoe de nieuwe heersers met opstandelingen omgingen. Niemand zou het ooit nog in zijn hoofd halen om verzet te plegen tegen de khalief en de elite die met hem regeerde. Yazid was de eerste, maar helaas niet de laatste khalief die de hoofden van zijn tegenstanders tentoon stelde om verder verzet af te schrikken.

Hoe zeer vergiste hij zich! Hij geloofde dat martelaren op Gods weg dood en verdwenen zijn, maar God zegt zelf dat dit een dwaling is.

“Denk niet dat wie op Gods weg vermoord werd, dood zijn. Nee, ze zijn eeuwig levend en ze worden door hun Heer onderhouden.”

(3:169)

Het martelaarschap van Hoesein was de ultieme oorlogsverklaring aan de onwetendheid die macht en bezit verkiest boven rechtvaardigheid en vrijheid, die een leven van materieel confort verkiest boven een leven in dienst van God en Haar/Zijn schepselen. Toen Hoesein in Karbala koos voor vrijheid en recht, zelfs ten koste van zijn eigen eindige leven, was dat niet het einde van de moslimbeweging, maar juist het begin van een nieuw elan. Zijn sterfelijke lichaam is dood, maar zijn rebelse geest veroorzaakt tot vandaag, veertien eeuwen na die zwarte dag, angst bij de heersende elites overal op deze planeet.

De moslims die de moordpartij overleefd hadden, werden als gevangenen naar Damascus gevoerd. Eén van hen was Zainab bint Ali (vzmh), de zus van Hasan en Hoesein. Eenmaal in Damascus aangekomen begon ze overal het gruwelverhaal van Karbala rond te vertellen. Ieder die in haar omgeving kwam moest horen hoe de kleinzoon van Gods Boodschapper was vermoord door het goddeloze leger van de khalief. Hoe zeer de elite haar ook het zwijgen probeerde op te leggen, ze bleef het verhaal herhalen. Zo stond ze aan het begin van een lange ketting vrouwen en mannen die generatie na generatie de herinnering aan Karbala en aan het offer van de moslims daar levend hielden. Zo lang er moslims over blijven die dit verhaal blijven hervertellen, kan niemand de martelaars van Karbala doden.

Het mislukken van de opstand in Kufa en de moord op de familie van Gods Boodschapper die daar een gevolg van was, toonden wel aan dat de moslimbeweging opnieuw heel zwak stond. Een halve eeuw na de glorierijke overwinning van de Islamitische revolutie onder leiding van Gods Boodschapper, was de contrarevolutie totaal. Van de bevrijdende nieuwe levenswijze die de Islam oorspronkelijk was, bleef maar weinig over. Allerlei vormen van racisme, seksisme, homofobie en andere onderdrukkende mechanismen werden opnieuw ingevoerd. De trouwe moslims waren opnieuw een minderheid geworden. Jahiliyya had opnieuw de plaats van de Islam ingenomen.

Er is echter een belangrijk onderscheid tussen de jahiliyya uit de tijd voor de komst van de Islam en deze nieuwe jahiliyya van na de contrarevolutie. Voor de komst van de Islam werden de onwetenden gedwongen om stenen beelden te aanbidden die eigendom waren van de elite. Na de contrarevolutie werd de afgoderij verborgen onder een dikke laag pseudo-Islam. De nieuwe onderdrukking werd uitgelegd met de Koran en (al dan niet verzonnen) ahadith in de hand. Vroom kijkende geleerden met lange baarden verminkten de Islamitische leer tot een nieuwe vorm van onwetendheid. Van een levenswijze voor rebellen die weigerden om zich te buigen voor de elite en hun afgoden werd het een holle verzameling regeltjes en uitspraken. Geleerden stelden tal van nieuwe regeltjes op over hoe moslims hun tanden moesten poetsen, hoe ze hun vinger moesten bewegen tijdens het gebed of wat ze precies moesten zeggen nadat ze een scheet hadden gelaten. Trots verklaarden ze dat al die holle regels samen een antwoord boden voor elk probleem waar een moslim ooit mee geconfronteerd kon worden. Het geheel werd ‘de Sharia’ genoemd.
Nergens in die hele pseudo-sharia staat echter een oproep tot verzet tegen onrecht. Nergens staat de plicht vermeld om deel te nemen aan de jihad tegen onderdrukking en uitbuiting, tegen slavernij en onwetendheid. Het is een pseudo-Islam die enkel aandacht heeft voor de rituele buitenkant, tot in absurde details, maar die de revolutionaire kern van de Islam bewust negeert. Het is zelfs nog erger. De pseudo-Sharia die de paleisgeleerden verzonnen is bijna even sexistisch en homofoob als de maatschappij voor de Islam. De theologen van de macht verzonnen honderden valse uitspraken van Gods Boodschapper die stuk voor stuk de macht van de heersers bevestigden en iedere vorm van verzet veroordeelden. De pseudo-Islam van deze nieuwe jahiliyya is een anti-Islam.

Maar de geschiedenis toont ons ook een ander gezicht van die nieuwe jahiliyya, een gezicht dat op het eerste zicht wel rebels en revolutionair lijkt te zijn. Jahiliyya is namelijk niet alleen de dictatuur van de elite die de bevolking in onwetendheid houdt. Het is ook de sektaire verdeling van de bevolking in allerlei groepjes die mekaar bestrijden en zo het verzet tegen de elite bewust of onbewust saboteren. De dicatuur van Mu’awiyya en Yazid is jahiliyya, maar het extremisme van de kharijjieten is evenzeer een vorm van onwetendheid. Hun waanidee dat zij de enige zuivere moslims zijn en dat iedereen die niet tot hun groep behoort, een kafir is en hun al even waanzinnige geloof dat alle kafirs vermoord mogen worden, is even ver van de Islam verwijderd als de uitbuiting en de luxe, de machtswellust en de onderdrukking van de klassenmaatschappij. Hoewel deze twee gezichten van jahiliyya sterk van mekaar lijken te verschillen, zijn ze innig met mekaar verbonden. Niets jaagt een dictator meer angst aan dan een eengemaakte bevolking en tegelijk bestaat er geen beter geneesmiddel tegen extremisme dan een bevolking die vrij is van dictatuur. Moslims moeten op elk moment van de strijd deze twee facetten van het nieuwe jahiliyya leren onderscheiden en ze allebei op de gepaste manier bestrijden.

Deze nieuwe vorm van onwetendheid vermomd in de vrome kleren van de pseudo-islam, noemen we ‘neo-jahiliyya’ ofwel ‘jahiliyya_2,0′ en er bestaan veel verschillende vormen. De ene keer verschijnt die onwetendheid als een zogenaamde geleerde die sexistische, racistische, homofobe of andere onzin uitkraamt en die onzin Islam noemt, dan weer als een al dan niet verkozen tiran die beweert dat hij zijn volk in naam van God uitperst en afslacht.
Deze onwetendheid bestaat nog steeds in heel de wereld van de Islam. Nog steeds houden koningen en presidenten de bevolking in onwetendheid. Nog steeds fabriceren duur betaalde theologen voor hen een pseudo-Islam à la carte die de bevolking moet bedwelmen en hen ver weg houden van de echte rebelse Islam. Heersers die zich ’emir al muminun’ (aanvoerder van de gelovigen) laten noemen, verplichten die gelovigen om tegen hongerlonen te werken in olievelden, plantages, mijnen… waarna ze tegen superwinst de rijkdommen van hun geld verkopen aan de heersende elites van andere landen.

Zo kunnen ze voor zichzelf schitterende paleizen blijven bouwen en hun macht en bezit nog verder uitbreiden. Een deel van hun winsten, door uitbuiting gestolen van de bevolking, investeren ze in het opleiden van nieuwe generaties zogenaamde geleerden die steeds opnieuw de passende pseudo-islamitische verantwoording geven voor de wandaden van hun baasjes. Op die manier reproduceert iedere nieuwe generatie heersers haar eigen nieuwe variant van jahiliyya.

De jahiliyya_2.0 is één van de grootste obstakels op de weg naar een nieuwe Islamitische revolutie. Zo lang de bevolking dom en onwetend wordt gehouden, kunnen de elites hun privileges zonder moeite behouden. Deze opgelegde onwetendheid moet opnieuw doorbroken worden, net zoals in de tijd van Gods Boodschapper (vzmh). Wanneer de moslimbevolking zich uit deze onwetendheid bevrijdt, kan de opstand tegen de elites van onze tijd niet meer lang op zich laten wachten en wanneer heel het volk in opstand komt, is er geen hoop meer voor de onderdrukkers.